('breiәn) (breide, heeft gebreid) [ Veroud. trekken]
1. draden zodanig met lange naalden dooreenwerken, dat ze een samenhangend geheel vormen : zij zat te -; in heen- en teruggaande toeren, in de rondte -.
2. daardoor vervaardigen : kousen. slaapmutsen, borstrokken -.
3 knopen : netten -.
4. met rijs omvlechten: palen -.