Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

borg

betekenis & definitie

I. m. (-en) [~ borgen]

I. Eig. hij die zich, voor een ander, geldelijk verantwoordelijk stelt: wie is uw -? zijn, blijven, staan, zich stellen voor iemand; een -, -en stellen; iemand (als) stellen; zijn -en in de zak hebben, dadelijk kunnen betalen.

Syn. gijzelaar.

II. Metn. onderpand: een aanzienlijke stellen.

III. Metf.

1. bemiddelaar, toeverlaat: Jezus Kristus is voor ons geweest tegenover zijn goddelijke Vader.
2. waarborg: mijn woord zij u -.

IV. m. (-en) borgketting.

< >