I. m. (-en) [~ borgen]
I. Eig. hij die zich, voor een ander, geldelijk verantwoordelijk stelt: wie is uw -? zijn, blijven, staan, zich stellen voor iemand; een -, -en stellen; iemand (als) stellen; zijn -en in de zak hebben, dadelijk kunnen betalen.
Syn. gijzelaar.
II. Metn. onderpand: een aanzienlijke stellen.
III. Metf.
1. bemiddelaar, toeverlaat: Jezus Kristus is voor ons geweest tegenover zijn goddelijke Vader.
2. waarborg: mijn woord zij u -.
IV. m. (-en) borgketting.