(bə'zwe:rən) (bezwoer, heeft bezworen)
1. met ede bevestigen : een getuigenis, zijn onschuld –.
2. zweren te handhaven : de grondwet –.
3. sterk verzekeren : hij bezwoer mij dat hij onschuldig was.
4. bannen, uitdrijven : de duivel –.
5. smeken, maar sterker : ik bid, ik smeek, ik bezweer u dat niet te doen.
6. verbidden : iemands toorn –.
7. afwenden : moeilijkheden, een gevaar –.
