(apo'strof) v. (-fen, -s)
I. [Fr. < Gr. apostrophè < apostrophein, afwenden]
1. stijlfiguur waardoor de redenaar zich van zijn toehoorders afwendt en zich tot een al of niet aanwezige persoon of tot een voorwerp richt.
2. Uitbr. levendige, harde bestraffende toespraak.
II. [Gr. apostrophos < apostrophein, afwenden] afkappingsteken (‘).