('af) (telde af. heeft afgeteld)
1. tellend afnemen : 50 frank van het geld -.
2. tot vermindering in aanmerking komen : de tijd der preventieve hechtenis telt niet af bij de veroordeling tot gevangenisstraf.
3. over de helft van het leven zijn : hij is al aan 't -.
4. een der spelers bij telling bepalen, door het zingen van een liedje of 't opzeggen van een rijmpje.