Wat is de betekenis van AFTELLEN?

2025-02-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-02-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aftellen

aftellen - Werkwoord 1. (inerg) dalend tellen tot aan het moment dat iets volgens plan gebeuren moet Toen er afgeteld werd voor de lancering was de spanning te snijden. 2. (ov) door tellen nauwkeurig afpassen Hij had voor het experiment vijf stapels van precies...

2025-02-17
Oosthoek Encyclopedie supplement

Oosthoek (1972)

Aftellen

(telde af, heeft afgeteld), 4. het tellen in seconden tijdens de inleidingstijd voorafgaande aan de lancering van een ruimtevaartuig, terwijl nog controle plaatsvindt.

2025-02-17
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Aftellen

het tellen in seconden tijdens de voorbereidingstijd voorafgaande aan de lancering van een ruimteschip, gedurende welke periode alles nog eens gecontroleerd wordt.

2025-02-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aftellen

v., ôftelle, (om)poffe, potte.

2025-02-17
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-02-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aftellen

(telde af, heeft afgeteld), 1. al tellende afnemen : ik heb van dit geld vijftig gulden afgeteld ; — aan ’t aftellen zijn, van zwangere vrouwen gezegd wier bevalling begint te naderen, aan de rekening zijn ; ook in vrij gebruik met betr. tot een naderend tijdstip ; 2. een hoeveelheid geheel of ten einde toe nauwkeurig tel...

2025-02-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aftellen

telde af, h. afgeteld (1 bij telling van de gehele som afnemen; 2 ten einde toe [met nauwkeurigheid] tellen; 3 in aanmerking komen tot vermindering): 1. van twintig vier aftellen; 2. de benodigde tafellakens aftellen; af geteld geld; 3. de tijd der preventieve hechtenis telt niet af bij veroordeling tot gevangenisstraf.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-02-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aftellen

('af) (telde af. heeft afgeteld) 1. tellend afnemen : 50 frank van het geld -. 2. tot vermindering in aanmerking komen : de tijd der preventieve hechtenis telt niet af bij de veroordeling tot gevangenisstraf. 3. over de helft van het leven zijn : hij is al aan 't -. 4. een der spelers bij telling bepalen, door het zingen van een liedje of...