(atfo'ka:t) m. (...katen; -je) [Lat. advocare, bijroepen]
1. rechtsgeleerde, raadgever in rechtszaken en verdediger voor het gerecht ; de pleit voor zijn kliënt; bij een gerechtshof. Gez, des duivels, duivelsadvokaat; een van kwade zaken, iemand die iets verkeerds verdedigt; een goede voor verloren zaken, iemand die zijn mening, al is zij verkeerd, ingang weet te doen vinden: spreken, liegen als een -. gevat: zijn eigen ziin. zijn eigen zaak zelf verdedigen.
2. afkorting van : advokatenborrel.
Enc, In België en Nederland moet een advokaat doctor zijn in de rechten en, om te mogen pleiten, ingeschreven zijn op de rol der advokaten.