('a:n) (stiet en stootte aan. heeft aangestoten)
I. Bedr. [aan in de zin van aanraking]
1.
a. Algm. stotend aanraken : elkaar -.
b, Inz. drinkglazen aanstoten, er mee klinken : laten we even -.
2. [aan in de zin van : bereiking van een plaats] iets stotend voortbewegen totdat het de juiste plaats bereikt heeft : stoot de deur wat aan.
II. Onz.
1. Eig. tegen iets stoten zodat men zich bezeert: je zal daar tegen - en struikelen.
2. Metf. Veroud. tegen een gevoel aandruisen, het kwetsen.