(‘a:n) (greep, grepen aan; heeft aangegrepen)
1. plotseling en krachtig aanvatten ; een stok -.
2.met kracht aanvallen : de vijand -; zich -, zich beijveren.
3. te baat nemen : een gelegenheid -.
4. hevig aantasten : toen greep de koorts hem aan.
5. hevig ontroeren ; dat schouwspel greep haar aan. Syn. aanpakken, aanranden, aantasten, aanvallen, aanvatten, aanvliegen. Tgst. loslaten.