Het verhaal van de aanbidding van het gouden kalf door het volk Israël in Exod. 32 creëerde voor het nabijbelse jodendom een groot probleem. Josefus liet het in zijn hervertelling van de bijbel gewoon weg als te bezwarend voor de reputatie van het joodse volk.
De rabbijnen zagen deze episode als de zondeval van Israël. In de anti-joodse christelijke polemiek werd Exod. 32 dikwijls gebruikt om te betogen dat God Israël daarvoor had gestraft door aan hen behalve de Tien Geboden (Dekaloog) nu ook nog andere wetten op te leggen die het leven zwaar maakten en die daarom uiteraard niet meer voor de christenen golden.