in het Grieks (daimones) oorspronkelijk goden van lagere orde dan de grote goden van het pantheon, maar in de joodse (en christelijke) literatuur een aanduiding van kwade geestelijke machten. Demonen worden soms geïdentificeerd met de goden (lees: afgoden) van andere volkeren, maar vaker als de boosaardige veroorzakers van geestelijk en lichamelijk lijden.
In het nabijbelse jodendom spelen demonen of boze geesten een grotere rol in het volksgeloof dan in de bijbelse tijd; het aantal boze geesten lijkt toe te nemen naarmate ook het aantal goede geesten (lees: engelen) groeit. Demonen werden vooral gezien als de kwade machten die allerlei ziekten veroorzaken en mensen tot goddeloze gedachten inspireren. Over de oorsprong van de demonen waren er uiteenlopende theorieën in omloop. Bescherming tegen demonen werd gezocht in amuletten of andere kwaad-afwerende voorwerpen (gebedsriemen, mezoeza’s, toverschalen e.d.), maar als die bescherming niet afdoende was moest soms tot demonenuitdrijving worden overgegaan (exorcisme). Zie ook Geesten.