Na afloop van de periode van de Babylonische ballingschap bleven zeer vele joden, die daar na ca. 50 jaar (586-538) geheel waren ingeburgerd, liever in Babylonië (het huidige Irak) wonen dan naar Judea terug te keren. Ondanks de vele contacten met de joodse gemeenschap in Palestina voer die in Babylonië een eigen koers (zij deden ook niet mee aan de grote joods-Romeinse oorlogen).
Na de Bar Kochba-oorlog (132-135) werden echter onder invloed van uit Palestina geëmigreerde geleerden de eerste rabbijnse scholen in Babylonië gesticht (in de steden Sura, Pumbedita, Nehardea en Machoza). Ook deze gingen zich op den duur weer zelfstandig, los van Palestina, opstellen. Zeker na de opheffing van het Palestijnse patriarchaat (Patriarch) aan het begin van de vijfde eeuw n. C. werd de positie en invloed van het Babylonische jodendom sterker. Mede om die reden is niet de Palestijnse maar de Babylonische Talmoed de gezaghebbende basis en bron van het rabbijnse jodendom geworden. De bloeitijd van het Babylonische jodendom duurde, ondanks vervolgingen in de derde t/m zesde eeuw, tot de elfde eeuw.