Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

WEENINX, JAN BAPTISTA

betekenis & definitie

gebooren te Amsterdam, in den Jaare 1621, hadt tot Vader JAN WEENINX, een vermaard Bouwmeester, en in zijne zaak zo bedreven, dat men hem, in de wandeling, Jan kunst, of Jan met de kunst, noemde. Van wegen het vroegtijdig overlijden van deezen, wierdt JAN BAPTISTA, eerst bij eenen Boekverkooper, en vervolgens in eenen Lakenwinkel besteed.

De reden dier veranderinge was, onder andere, om te beproeven, of ’er geene mogelijkheid ware om hem af te trekken van zijne onweerstaanbaare zucht tot de Teekenkunst. Geen stukje papier viel hem in handen of bij maalde ér kladden en teekeningen op. Zijne Moeder, geenen kans ziende om haaren Zoon, in eenig ander bedrijf, gelukkig t doen slaagen, besloot dan, de roeping der natuure te volgen. Eerst besteedde zij hem uit bij eenen JAN MICKER, en vervolgens bij den vermaarden JAN BLOEMAART, te Utrecht. Naarstig bestudeerde hij aldaar oude vervallene Schuuren, sluizen en soortgeiijke voorwerpen. Om nog eene andere behandeling te leeren, genoot hij vervolgens nog twee jaaren het onderwijs van NIKOLAAS MOJEST, wiens penseel hij zo naauwkeurig leerde naabootzen, dat de stukken des leerlings van die des Meesters bezwaarlijk konden onderscheiden worden. Thans den ouderdom van achttien jaaren bereikt hebbende, besloot WEENINX op zich zelven te werken, en met een om in ‘t huwelijk te treden, met eene dogter van dert Landschappen Schilder GILLIS HONDEKOETER, Grootvader van den meer bekenden Vogelschilder MELCHIOR HONDEKOETER. Vier jaaren hadt hij nu in ‘t huwelijk geleefd, en in het derde jaar daar van eenen Zoon verwekt, wanneer hem de zucht bekroop tot het doen eener reize na Italië. Doch daar hij ligt begreep, dat zijne Huisvrouw, indien hij dezelve van zijnen wensch verwittigde, ter vervullinge daar van niet zou te beweegen zijn, besloot hij, heimelijk te vertrekken. ’t Geschiedde. Zijne Vrouw hem schielijk missende, zondt eenige vrienden uit, die hem te Rotterdam agterhaalden, en voorts bepraatten, daar hij zo zeer op de Italiaansche reize was gesteld, alvoorens van zijne Echtgenoote behoorlijk afscheid te neemen. WEENINX keerde dan te rug na Amsterdam, en verworf van zijne Vrouw verlof, om vier maanden te Rome te vertoeven.

Niet lang hadt hij aldaar geschilderd, of de roem zijns kunstvermogens vloog door de Stad. Van alle kanten deedt men aanzoek bij hem om voortbrengzels van zijn penseel. Gaarne hadden de Paus en de Kardinaal PAMFILI gewenscht, dat hij voor altoos zijn verblijf te Rome wilde vestigen, en deeden hem, ten dien einde, den voorslag, om zijne Huisvrouw derwaarts te ontbieden. Op haare weigering om over te koomen, wierdt WEENINX te raade, in eigen persoon haar te gaan haalen. Doch naa dat hij in het Vaderland was te rug gekoomen, wisten zijne Vrienden hem tot blijven te bepraaten. Lieden van hoogen rang, begeerig na het bezit der vrugten van s Mand kunstpenseel, voegden hunnen aandrang daar nevens.

Eerst zette WEENINX zich neder te Utrecht, en nam, vervolgens, zijn verblijf op het adelijk Huis ter Met, bij het Dorp de Haar, boven straks genoemde Stad gelegen. Van WEENINX wordt getuigd, gelijk ook, met ’er daad, zijne voortbrengzels, nog voorhanden, uitwijzen, dat hij in alle deelen der Schilderkunst uitmuntte; en dat hij, daarboven, Stukken van merkelijk grootte, in ongelooflijk korten tijd konde afdoen. Tot bittere smarte van veels kunstverzamelaars, overleedt onze Kunstenaar reeds in het negenëndertigste jaar zijns ouderdoms.

Hij liet een en Zoon na, JOHAN WEENINX genaamd, insgelijks een vermaard Kunstschilder, en in manier en behandeling zo gelijk aan zijnen Vader, dat zijne Stukken, immers die van den vroegsten tijd, van zijns Vaders Kunstgewrogten bezwaarlijk kunnen onderscheiden worden. Meest schilderde hij dood en leevend Wild, als mede bloemen en fruiten. Onder zijne meer uitvoerige Kunstgewrogten mogen genoemd worden, eenige Altaarstukken, in de Roomsche Kerk op het Begijnhof te Amsterdam, en onder dezelve eene Geboorte des Zaligmaakers, en eene Hemelvaart der Gezegende Maagd, die zeer uitvoerig en kragtig zijn geschilderd. JOHAN WEENINX overleedt, in den Jaare 1719, in verre gevorderden ouderdom.

Zie HOUBRAKEN en VAN GOOL.

< >