naam van zeer veel vermaardheids, zedert de persoon, welke dien voerde, het plan beraamd heeft tot eene Stigtinge, welks volvoering, zedert, veele geleerde en schrandere pennen aan werk geholpen, en den minnaaren van Godgeleerde en Natuurkundige weetenschappen veele keurige Geschriften heeft aangehouden. De Heer TEYLER VAN DER HULST, een schatrijk burger van Haarlem, en behoorende tot de Gezinte der Doopsgezinden, wierdt in de gemelde Stad gebooren in den Jaare 1702, en eindigde aldaar zijne dagen, in de maand April des Jaars 1778.
Door eigen lust genoopt, en door zijne onmeetelijke rijkdommen in staat gesteld, tot het verzamelen van gewrogten van Natuur en Kunst, wierdt hij, al vroeg, te raade, ’t eenigen tijde een Genootschap in de waereld te brengen, ’t welk dienen zoude, om de neigingen, ten deezen opzigte, die hem zelven beheersten, ook bij zijne Landgenooten en elders te verwekken of aan te kweeken. Onlochenbaare blijken zijn ’er voorhanden, volgens welke de Heer TEYLER het ontwerp, omtrent een te stigten Genootschap, de fraaie Kunsten en Weetenschappen betreffende, bij hem zelven hadt beraamd, eer nog iemand, hier te Lande, soortgelijk eenen inval hadt gehad; bijkans twintig jaaren vroeger zelf, dan iemand, over de oprichting der Hollandsche Maatschappije der Weetenschappen te Haarlem, de gedagten hadt laaten gaan. Bij het openen van ‘s Mans Laatsten Wille, bleek zijne begeerte, dat, uitgezonderd eenige Goederen, over welke eene afzonderlijke beschikking was gemaakt, de zeer aanzienlijke Nalaatenschap altoos zoude blijven onder het opzigt, bewind, den aanleg en de beheering van vijf door hem benoemde persoonen, nevens eenen Boekhouder, insgelijks benoemd, en vervolgens van hunne Opvolgers, in den tijd; dat de opkomsten der nalaatenschap, onder andere, voornaamelijk moesten dienen en aangeleid worden tot onderhoud van twee altoosduurende Genootschappen, ieder bestaande uit zes persoonen, insgelijks door den Overleedenen benoemd, en welker getal, bij overlijden van een of meer derzelven, telkens moest worden aangevuld.
Voorts moest, volgens TEYLERS Uitersten Wille, het eerste deezer Genootschappen dienen ter verhandelinge van allerlei onderwerpen, de Waarheid en de Vrijheid, in den Christlijken Godsdienst en den Burgerstaat betreffende; het ander, van stukken, tot de Natuurkunde, Dichtkunde, Historiekunde, Tekenkunde en de Penningkunde behoorende. Om hier aan te voldoen, moest ieder Genootschap, jaarlijks, eene Vraag, de gemelde onderwerpen raakende, uitschrijven, met uitlooving van eenen Gouden Eerepenning van de innerlijke waarde van vierhonderd Guldens, aan den Schrijver van het best gekeurde Antwoord. Tot Keurmeesters, over de waarde der ingekoomene Verhandelingen, moesten dienen, zo veel het eerste of Godgeleerde Genootschap betreft, de Direkteurs der Stigtinge, nevens de Leden van het eerste Genootschap alleen, en ten aanzien van het tweede Genootschap, de opgemelde Bestuurders, nevens alle de Leden der beide Genootschappen. Ter belooninge voor hunne moeite zouden de Heeren Direkteurs, gelijk ook de Boekhouder genieten, jaarlijks, ieder duizend Guldens, en de Leden der beide Genootschappen elk honderd guldens.
Wijders was de uitdrukkelijke begeerte des Heeren TEYLER VAN DER HULST, dat het Huis, door hem bewoond, en hem in eigendom behoorende, staande in de Damstraat, agter en digt bij de Waag, altoos zoude blijven onverkogt en onvervreemd, om te dienen tot eene Vergaderplaatze, zo van Heeren Direkteuren, als van de Leden van beide Genootschappen. In het zelfde Huis moest ook bewaard worden de Boekerij, nevens de Verzameling van Tekeningen en Prenten. Ten allen tijde zouden alle de Leden daar toe een vrijen toegang, midsgaders vrijheid van behandelinge en gebruik hebben. Eindelijk moest de Verzameling telkens vermeerderd worden, door den aankoop van alle zodanige voorwerpen, welke men oordeelde tot nut of sieraad der beide Genootschappen te kunnen strekken; zijnde aan de Heeren Direkteuren de onbepaalde magt en vrijheid gelaaten tot het aankoopen van al dat geen, waar door, naar ’t oogmerk des Overleedenen, de bevordering van Godsdienst, de aanmoediging van Kunsten en Wetenschappen, en het nut van ’t algemeen zouden kunnen voortgezet of bereikt worden.
Aan de persoonen, zo tot Direkteurs of Bestuurders der Stigtinge, als tot Leden der beide Genootschappen benoemd, was de begeerte van wijlen hunnen Stadgenoot niet gebleeken, of dezelven beraamden de dienstige maatregels, ter bevorderinge van een oogmerk, naar uit zij begreepen, zeer veel nuts te kunnen voortvloeien. Naast het uitdenken en waereldkundig maaken van Prijsvraagen, de beide Genootschappen betreffende was, onder andere, eene der eerste werkzaamheden, het beraamen van het plan tot een Museum, of bewaarplaats van Kostbaarheden van Natuur en Kunst, deels, door den Heer TEYLER VAN DER HULST reeds verzameld, deels, van tijd tot tijd, nog aan te koopen, ten dienste der Stigtinge.
Eene Vorstelijke Zaal mag dit Museum heeten. Men vindt het onmiddeiijk agter het Huis van den Stigter, thans Teijler’s Fondatiehuis genaamd. De gedaante daar van is een langwerpig Eirond. Gelijksgronds ziet men, langs heenen, eene menigte Kassen, met glaazen Raamen, dienende tot bergplaatzen van allerlei Werktuigen, tot de Wis- en Proefondervindelijke Natuurkunde behoorende; als mede, in kleine Laadtjes, van Ertzen, Versteeningen en andere Natuurlijke Zeldzaamheden. Onder de Natuurkundige Werktuigen bewondert, vooral, het kunstkundig oog enne Elektrizeer Machine, van buitengewoone grootte, nevens den rijken toestel, daar toe behoorende, voornaamelijk de zo genaamde Batterij. In ’t midden der Zaale, langs haaren grootsten middellijn, staat een Tafel, van Mahoniehout, van een keurig maakzel, dienende ter bewaarplaat ze van eene rijke Verzameling van Tekeningen en Prenten.
Boven de gemelde Kunstkassen, loopt, rondom de Zaal, eene Gaanderij; even zo veele Kassen als beneden ontmoet men hier, geschikt voor eene Verzameling van de uitgeleezenste Boeken, in allerlei taalen en over allerlei Weetenschappen en Kunsten. Nog hooger zijn, in den omtrek, de Glasraamen, door welke de overbezienswaardige Zaal genoegzaam licht ontvangt. Boven op het Dak heeft men een klein Vertrekje of Zitplaats getimmerd, van waar men, over den vermaaklijken omtrek der Stad Haarlem, een verrukkend uitzigt heeft. Als eene vrugt der werkzaamheden van de Bestuurders der Stigtinge en van de Leden der beide Genootschappen, heeft men, van tijd tot tijd, zien uitschrijven zeer belangrijke Vraagen, en op dezelve Antwoorden volgen, blijken draagende van de Geleerdheid en Oordeelkunde der Schrijveren, en, uit dien hoofde, te regt bekroond met den uitgeloofden Eerepenning.
Zie de Voorrede voor de Godgeleerde en Natuurkundige Verhandelingen; als mede Uit Medegedeelde berigten.