wij vermelden hier deezen Engelschen Schildknaap, om het aandeel, welk hij, eenige jaaren vóór het midden der jongstverloopene Eeuwe, hadt in de Staatsverrigtingen hier te Lande, welke ten dien tijde merkelijke beweegingen veroorzaakten. Uit de Geschiedenissen is bekend, hoe Koning KAREL DE I en het Parlement van Engeland thans overhoop lagen.
Beiden zogten hulp in Holland. Een weinig naa het midden des Jaars 1642 zondt het Parlement den Heer WALTER STRIKLAND na ‘s Graavenhage. In ‘t begin van de maand September verzegt hij openbaar gehoor.Op de aankanting van WILLIAM BOSWELL, ‘s Konings Resident in ‘s Hage, wierdt dit verzoek hem geweigerd, en hij alleenlijk gehoord van eenige Gemagtigden der Algemeene Staaten. Aan deeze vertoonde hij, hoofdzaakelijk, „dat de onlusten, gereezen tusschen den Koning en het Parlement, van gelijken aart waren, als die, weleer, tusschen Spanje en de Staaten, ontstaan waren: weshalven het Parlement zeer begeerig was om een naauw Verbond te sluiten met de Veréénigde Gewesten. Voorts klaagde hij, dat van hier, met kennis van den Prinse VAN ORANJE, Krijgsbehoeften geleverd waren aan den Koning: waar omtrent hij vervolgens verzogt dat het verbod, deswegen gedaan, beter naagekoomen, en eene naauwkeurige onzijdigheid tusschen de geschilvoerenden mogt gehandhaafd worden.”
’t Liep aan tot den eersten November, eer STRIKLAND hier op eenig antwoord bekwam. Het behelsde eene aanbieding der Algemeene Staaten, ter bemiddelinge der geschillen tusschen den Koning en het Parlement, en van eene nadere opening omtrent een Verbond met Groot-Britannie, naa dat de voorgaande eensgezindheid zou hersteld zijn. Op de klagte, raakende het leveren van Krijgsbehoeften, wierdt alleenlijk tot antwoord gegeeven, dat het ondersteunen van de eene of andere partij met wapenen uit deeze Landen, bij openbaare afkondiging, was verbooden. Doch STRIKLAND, weetende wat ‘er in den Lande omging, was geenzins voldaan met het Verbod, aan ’t welk hij meende, dat men geenzins de sterke hand hielde. In zeker Vertoog, welk hij, t’eenigen dage, ter Algemeene Staatsvergaderinge, inleverde, viel hij klagtig, dat ondanks de Afkondiging van hun Hoog Mogenden, Koning KAREL, van hier, met Wapenen wierdt voorzien; zelf maakte hij geene zwaarigheid ’er nevens te voegen, dat zulks geschiedde met kennis van Prinse FREDRIK HENRIK.
Zeer kwaalijk, intusschen, wierdt hem deeze beschuldiging genomen: zo dat zommige Leden der Vergaderinge zijn geschrift een Smaadschrift noemden, en den voorslag deeden om hem deswegen in regten te vervolgen. Diensvolgens ontboodt men den Engelsman in de Vertrekkamer, en vraagde hem aldaar, of hij last hadde van het Engelsche Parlement, om den Prins VAN ORANJE te beschuldigen? Hij antwoordde, daar toe last te hebben; doch als men hem daar van bewijs vraagde, ontkende hij zijne gehoudenheid tot het vertoonen van bijzondere blijken, behalven zijne Geloofsbrieven, op welke men hem ontvangen en gehoord hadt.
Naderhand, egter, vertoonde hij een geschrift, door twee Klerken van het Parlement ondertekend, waar bij hem bevolen wierdt te klaagen, „dat twee schepen, uit de Duinkerksche Vloot, onder Engelsche Koningsvlaggen, gezeild waren na Engeland, met bijzondere toelaating van den Prinse VAN ORANJE.” Gunstiger gehoor, dan bij de Algemeene Staaten, vondt STRIKLAND bij die van Holland en Zeeland; bij de eerstgenoemde hadt hij, nu en dan, gehoor, en wierdt hij zeer heuschelijk bejegend. Veelligt zal de Engelsman, onder oogluiking deezer meer genegene denkwijze, het middel gevonden hebben, om in Holland eenigen voorraad van Oorlog te verzamelen, en na Engeland aan het Parlement toe te schikken.
De Heer STRIKLAND vertoefde, in zijne hoedanigheid, in ‘s Hage tot aan het rampzalig einde van Koning KAREL DEN I. Niet lang daar naa keerde hij te rug na Engeland. Vóór zijn vertrek hadt hij gehoor verzogt bij de Algemeene Staaten; doch dit was hem geweigerd, hoe zeer ook, door de Staaten van Holland, op de inwilliging zijns verzoeks was aangedrongen; ’t welk, onder andere, de reden was, toen vervolgens het Engelsche Parlement over het gedrag der Veréénigde Gewesten luidkeels klaagde, dat STRIKLAND telkens de zijde van Holland hieldt, en deszelfs Regenten tragtte te verontschuldigen. In de maand Maart des Jaars 1651 keerde STRIKLAND te rug in ‘s Hage. Sints den dood van Prinse WILLEM DEN II was de gedaante der zaaken dermaate veranderd, dat hij, nevens zijnen Amptgenoot OLIVIER S. JOHN, met groote staatelijkheid ingehaald, en in de groote Vergadering, welke toenmaals zat, tot gehoor wierdt toegelaaten.
Hoe gunstig deeze behandeling, en aangenaam voor de Gezanten ook zijn mogt, op het Art. S. JOHN hebben wij reeds verhaald, welke onaangenaamheden hun van de zijde van het Graauw, opgestookt door anderen, bejegenden. STRIKLAND, nevens den anderen, wierdt eerlang thuis ontbooden, en vervolgens, gelijk bekend is, op zijn verslag aan het Parlement, door hetzelve de Veréénigde Gewesten de Oorlog aangedaan.