een vermaard Nederlandsch Kunstschilder, van Hollandsche Ouders, in den Jaare 1607, in Engeland gebooren. Zijn Vader, van geboorte een Vlaming, hadt zich al vroeg nedergezet te Delft, alwaar hij met het maaken van Kroezen, Koppen en Vaazen, van porphijn, jaspis, agaat en andere gesteenten, den kost won.
Zo beroemden naam behaalde hij daar mede, dat zijne vermaardheid kwam ter ooren van Koning JAKOBUS van Schotland, die hem voorts ten zijnen Hove nodigde. Terwijl hij aldaar vertoefde, beviel zijne Huisvrouw in het Kraambed van onzen PALAMEDES. Niet lang daar naa keerden zijne Ouders te rug na Delft, alwaar hij vervolgens zijnen leeftijd heeft gesleeten. Zo groot was zijn vernuft, dat hij, genoegzaam zonder meester, en door de bloote naabootzing der beroemde stukken van den vermaarden ESAIAS VAN DER VELDE, ongemeene vorderingen maakte, en, in zijne soort, een meester in de Kunst wierdt. Zijne voornaamste sterkte was gelegen in het schilderen van Veldslagen, en het afbeelden van staande Legers. Wanneer iemand zijne Stukken prees, plagt hij, uit nederigheid en een bezef van ’t geen hem nog ontbrak, te zeggen dat hij nog eerst begon. Doch hij wierdt onverhoeds in zijnen loop gestuit door den dood, die hem, in den Jaare 1638, eenendertigste zijns ouderdoms, wegrukte.
Zie HOUBRAKEN, Schouwburg.