Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

STEVENS, JAN WILLEMSZOON

betekenis & definitie

een rampzalig voorbeeld van dweeperij, en om de buitenspoorigheden en euveldaaden, diensvolgens gepleegd, naar verdienste gestraft. Hij was, meent men, de Zoon eens Priesters van Roermonde, en een medgezel dier muitemaakers, welke het befaamde Koninkrijk te Munster wilden oprigten.

Zijn plan was, de verstrooide overblijfzels van het Munstersche Rijk te verzamelen. Zijn broeder JAKQB diende hem daar in tot helper en handlanger. JAN STEVENS gaf voor, dat, volgens eene Godlijke Openbaaring, hem geschied, de leere der Dooperen, van alle andere, de zuiverste, en hij gesteld was om dezelve te verkondigen. Geene andere Overigheid, dan die deeze leere beleedt, moest men voor wettig houden. De Pausgezinden moesten, derhalven niet gespaard worden. Volgens hem zoude het Rijk van ’t nieuw Jeruzalem, binnen korten tijd, opgerigt, en het land, ’t welk bij de onregtzinnig gevoelenden wierdt bezeeten, door de regtzinnigen bemagtigd worden; even gelijk de Israêlieten, eertijds, de Kanaäniten uit hunne bezittingen en goederen verdreeven hadden. Voorts gaf hij verlof aan de zijnen, om zo veele Vrouwen, als hun lustte, te mogen trouwen; om welke en zich zelve te onderhouden, hij voorts het rooven en steelen voor geoorlofd verklaarde; waar toe hij zich vervolgens als een voorwendzel bediende, dat de goederen deezer aarde aan CHRISTUS en diens waare leerlingen toebehoorden. Zeer sterk drong hij op deeze geoorlofdheid van steelen. Door de menschelijke wetten, zeide hij, waren de tijdelijke bezittingen onregtvaardig verdeeld. Hierom wilde God, dat hij dezelve naar de regels van regtvaardigheid onder de zijnen zoude verdeelen, den rijken, 't geen ze te veel hadden, ontneemen, en het den armen, dat is, zijnen aanhangeren, geeven. Veele schroomlijke gevolgen hadt deeze steelensgezinde leere. Veele adelijke Kasteelen en Huizen van vermogende Landzaaten wierden, bij nacht, door het eerloos geboefte, geplonderd, ook zomtijds menschen vermoord. De landen van Kleef, Gulik en Gelder waren het tooneel deezer snoodheden. Niemand bijkans agtte zich veilig, naa dat JAN STEVENS eene bende van bijkans driehonderd roovers aan zijnen koord hadt gekreegen.

Vijf jaaren lang duurden deeze gruweldaaden; wanneer zij, ten grooten deele, een einde namen, naa dat men het hoofd der dweepzieke plonderaaren, te Dinxlaken, in ’t Land van Kleef, in hegtenis hadt genomen. Hier zat hij tot in den Jaare 1579, leevende in grooten overvloed en weelde, onder eene groote menigte Vrouwen, die hem telkens verzelden. Door rijklijke handvulling en deelgenootschap aan zijnen wellust en weelde, konde hij zijne oppassers ligt tot zagtheid lenigen.

Eene Dogter van Wezel, CATHARINA genaamd, bragt eindelijk alles aan den dag. Eene van JAN STEVENS Vrouwen, ELSKEN genaamd, die nu tot haare jaaren gekoomen zijnde, haare Dogter ELIZABETH den gewaanden Koning in haare plaats hadt overgegeeven, en nog eene Vrouw en Man, wierden gevangen, en, naa gedaane bekentenis, ter dood gebragt. Men leide nu ook JAN STEVENS voor den Regtbank, daar hij, in ’t eerst, alles ontkende, doch, door de bekentenis van anderen overwonnen zijnde, ten vuure wierdt verweezen. Zonder eenige tekenen van berouw, en met groote hardvogtigheid, leedt hij de doodstraffe, te Kleef, op den twaalfden Maart des Jaars 1580.

Zie THUANUS; P. J. TWISK Chronijk.

< >