SCHOORL, (JAN VAN) dus genaamd naar het Dorp, in het naastvoorgaande Artikel vermeld, wierdt aldaar gebooren, omtrent het einde der Vijftiende Eeuwe. Al vroeg van zijne Ouders beroofd zijnde, hadt hij het geluk, te vallen in handen van Voogden, die, als verstandige Opvoeders, des Jongmans heerschende neiging gade sloegen.
Deeze was eene aangeboorene zucht tot de Schilderkunst. Gelijk nog lang daar naa, dus bezat, reeds ten dien tijde, Haarlem verscheiden vernuftige Kunstoeffenaars. Derwaarts zonden hem zijne Verzorgers, om ’er de gronden der Schilderkunst te leeren; en vervolgens, naa dat hij hier omtrent eenige vorderingen hadt gemaakt, na Amsterdam. Weinige Kunstschilders van naam bloeiden, in dien tijd, welke niet eene uitlandsche reize deeden. Italie, vermaard om zijne voortbrengzels van Natuur en Kunst, vooral ook om zijne schilderagtige gezigten, lokte vooral den reislust der Virtuosen van dien tijd. Op Venetie hadt VAN SCHOORL het oog gevestigd. Hij kwam aldaar, en vertoefde 'er eenigen tijd. Geduurende zijn verblijf, wierdt hij bekend met zekeren Monnik, eenen gebooren Hollander.
Deeze, voorneemens zijnde eene reize te doen na het Heilige Land, deedt aanzoek bij zijnen Landgenoot, om hem derwaarts te verzellen. Met kleine moeite liet zich VAN SCHOORL overhaalen, die van verlangen brandde, om door vreemde Landgezigten zijn kunstvermogen aan te kweeken. De togt wierdt te scheep ondernomen en voortgezet. Onder weg maakte onze jonge Kunstschilder naauwkeurige aftekeningen van alle de Uithoeken en Zeeëngten, welke zij voorbij zeilden. Vooral trokken, ten dien einde, zijne aandagt de Kusten van de Eilanden Cyprus en Candia. Naa zijne aankomst in het Oosten, maakte hij, in zijne wandelingen langs de Oevers van den Jordaan, de tekening eener Kaart van die Riviere; naa zijne wederkomt in het Vaderland bediende hij zich van deeze Kaart, tot het vervaardigen van zijn beroemd schilderstuk, den Doortogt der Kinderen Israëls over die Riviere, onder het geleide van JOSUA. Voorts maakte hij, met Krijt, eene grondtekening van de Stad Jerusalem; tekenende voorts het, dus genaamde, Heilige Graf, en verscheiden andere zeldzaamheden en merkwaardige Overblijfzels, welke hij, in die van ouds vermaarde landstreeken, aantrof.
Naa zijnen schilderlust, in Palestina, te hebben verzadigd, begaf zich VAN SCHOORL na Rome. Hier zat thans op den Pauslijken Stoel zijn Landgenoot ADRIANUS DE VI. ’s Mans natuurlijke en verkreegene begaafdheden, gesterkt van eene natuurlijke vooringenomenheid des Heiligen Vaders met zijne Landslieden, waren reden genoeg, om hem aldaar, een geruimen tijd, aan te houden. Geduurende zijn verblijf stelde hem de Paus te werk aan verscheiden gewigtige onderneemingen. Onder andere wierdt hem het opperbewind van de Werken van het Belvidere toevertrouwd. Daarenboven schilderde VAN SCHOORL het afbeeldzel van ADRIANUS; ’t welk naderhand wierdt overgezonden na Leuven, en geplaatst in het Kollegie, door den Paus gestigt. VAN SCHOORL vertoefde te Rome tot op den dood van den goeden Opperkerkvoogd. Naa zijne wederkomst in het Vaderland, zette hij zich aan het schilderen en uitgeeven van de meest merkwaardige zeldzaamheden, welke hij, zo in Italie als in het Beloofde Land, hadt verzameld.
Tot een onherstelbaar nadeel voor de kunst, wierden deeze kunststukken een prooi van de vernielende handen der befaamde Beeldstormers. De zulke, welke hunner heiligschendende woede ontkwamen, wierden, op bevel van Koning PHILIPS DEN II, opgekogt, en vervolgens na Spanje gevoerd. Voor den Koning van Zweden schilderde VAN SCHOORL een afbeeldzel van de Maagd MARIA. Over de uitvoering daar van betuigde de Vorst zijn genoegen, met het overzenden van eenen Ring van groote waarde, en verscheiden andere kostbaare schenkaadjen. Behalven de reeds vermelde blijken van vernuft, welke de naagedagtenis van onzen Kunstenaar verëeren, behaalde hij ook den lof zijner tijdgenooten, door zijne bedreevenheid in Taal-, Dicht- en Zangkunde, doch vooral, ’t geen van veelen zijner Kunstbroederen niet kan getuigd worden, door zijne geregeldheid van gedrag en voorbeeldigen wandel. VAN SCHOORL bereikte eenen goeden ouderdom, dien van zevenenzestig jaaren; zijnde hij gestorven in den Jaare 1562.