PETTEN, eene Vrije Heerlijkheid en Dorp, in Kennemerland, tusschen de Zijp en de Noordzee, groot in haare uitgestrektheid niet meer dan ruim tweehonderdveertien Morgens Lands. Het Dorp Petten is zeer oud, en reeds in de Schriften der Elfde Eeuwe, indien nog niet vroeger, bekend.
Volgens zommigen zou Bisschop WILLEBRORD, die in ’t laatst der Zevende Eeuwe leefde, aldaar eene Kerk gestigt hebben. Het tegenwoordige Petten legt niet meer op den grond, op welken men het eerste Dorp van dien naam gebouwd heeft. Ingevolge van hooge Watervloeden en Overstroomingen, heeft men het, meer dan eens, dieper landwaarts moeten verplaatzen. De grond van het Oude Petten wordt thans door de golven der Zee bedekt. De vierde is reeds de tegenwoordige Kerk; zij wierdt in den aanvang deezer Eeuwe gebouwd, en is evenredig aan het gering vermogen der Plaatze. Veele Ingezeetenen geneeren zich met de vaart op de Groote en Kleine Visscherij of op Koopvaardijschepen. Doch de hoofdneering is het vangen van verschen Visch. Eer deeze na elders wordt verzonden, moet hij op de plaats afgeslagen, en daar van tweemaal de Veertigste Penning betaald worden: de eene ten behoeve van de Kerk en Pastorij nevens Kosterij, de andere tot onderhoud der Vuurbaaken, als mede ter handhaavinge van eene Assurentie-Kas, uit welke aan de naagebleevenen van verongelukte Visschers, of die in ’s vijands handen vallen, eenige ondersteuning wordt toegereikt. Te Petten staat een Gemeenlandshuis, dienende tot eene Vergaderplaatze voor de Heeren van den Hondsbosche. Even als weleer de Rhijn bij Katwijk, dus hadt, in oude tijden, een ander water bij Petten zijnen uitloop. Want dat men voor dit water den Rhijn, of, met andere, de Vliet Kinhem zoude moeten houden, vindt, bij veelen, geen geloof. Een weinig vóór het midden der voorgaande Eeuwe nam men in overleg, om hier wederom eene uitwatering te openen. Doch om de verscheidenheid der gevoelens, raakende de nuttigheid daar van, heeft men het ontwerp laaten vaaren.