Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

MASIUS, ANDREAS

betekenis & definitie

ANDREAS MASIUS, te Brussel gebooren, een voornaam Regt geleerde in de Zestiende Eeuw, en niet minder voortreffelijk Taalkenner. Om niet te spreeken van ’t Latijn en Hebreeuwsch, was hij bovenal zonderling ervaren in de Grieksche en in de Sijrische Taale.

Deeze zijne uitsteekende geleerdheid was oorzaak dat men hem na Antwerpen ontboodt, om , nevens den beroemden BENEDICTUS ARIAS MONTANUS, het opzigt te hebben over de vermaarde Uitgave van den Bijbel, Biblia Regia genaamd. In ’t einde van zijn leeven, welk niet tot zeer hoogen ouderdom klom, wierdt hij Raad van den Hertoge van Kleef. Hij overleedt aan het Water, in den Jaare 1573. Behalven eene Sijrische en Grieksche Spraakkunst en Woordenboek, heeft hij vervaardigd eene Latijnsche overzetting van een Sijrische Verhandelinge over het Paradijs, naar men wil omtrent het einde der Negende Eeuwe door eenen MOSES BAR-CEPHA opgesteld.Zie SWEERTH, Ath. Belg.



MASTBOSCH

buiten Breda, van waar men derwaarts gaat, langs een aangenaamen wandelweg na het Dorp Ginneken. Hier legt een houten brug over den Markstroom, die den toegang na het Bosch geeft. Het draagt zijnen naam, omdat het inzonderheid uit Mast- en Pijnboomen bestaat. Graaf HENRIK VAN NASSAU was, in den Jaare 1505, daar van de eerste aanlegger. De uitgestrektheid wordt begroot op driehonderd eenennegentig en eene halve Morgen gronds.

< >