gebooren te Delft, was een van de vermaardste Regtsgeleerden in de zeventiende Eeuwe; gelijk daar van verscheide werken getuigenis kunnen dragen. In den Jaare 1642 zag men van hem, in ’s Hage, in 't ligt komen een boek, onder den tijtel de jure Majestatis, door hem opgedragen aan de Koninginne van Zweeden. Hij betoonde zig daar in een ijverig voorstander van de voorregten der Monarchale Regeering, en kantte zig heftig tegen BUCHANUS.
Daar na verdedigde hij het regt der Venetiaanen, tegen den Hertog van Savoien, waar over hij verscheidene schriften in ’t ligt gaf. Behalven zijne Regtsgeleerde schriften, vervaardigde hij een overzetting van de Pfalmen DAVIDS, en eene vertaaling van het Leven van Thomas à Kempis. Ook schreef hij, in ’t Nederduitsch, eenige werkjes; als de kunst van wel te leven, Commentarie over de Plakaaten van de Lijftogten, in twee stukken, in 4to, over de Oppermagt der Staaten van Holland. De Staaten van Holland erkenden zijne verdiensten; want hij werd aangesteld tot Advocaat-Fiscaal van Holland, en Griffier der Staaten Generaal. De Republiek van Venetien maakte hem Ridder van St. Marcus. Hij overleed te Mechelen aan een beroerte, den 12 October van het Jaar 1666, in den ouderdom van 66 Jaaren, en werd begraven in ’t Choor van de Groote Kerk binnen ’s Gravenkage, alwaar, op een uitgehouwen Zark, zijn Grafschrift nog te zien is.
Zijn afbeeldzel gaat in prent uit. Zijne Zinspreuk was : NEMO IGNAVIA FACTUS IMMORTALIS; dat is: NIEMAND IS DOOR LUIHEID ONTSTERFELIJK GEWORDEN.
Nieuwe Beschrijving van Delft, in fol. bl. 762 en 763.