of eigenlijk VAN GIFFEN, was van geboorte van Buuren, en een zeer Geleerd Taal- en Oordeelkundige. Zijne eerste jeugd sleet bij in Frankrijk. Te Orleans stigtte hij de Boekzaal der Duitschers. Vervolgens werd hij Hoogleeraar in de Zedekunde te Straatsburg, en daar na in de Staatkunde en de Rechten.
Van daar werd hij, in het Jaar 1583, beroepen naar Altorf, en eindelijk te Ingolstad, alwaar hij, geduurende 15 Jaaren, zijn verblijf hield. In de laatste Stad verliet hij den Hervormden Godsdienst, en omhelsde dien der Roomschgezinden. Hij werd daar na Raad van Keizer RUDOF DEN II, en sleet het overige van zijn leven te Praag, tot in het Jaar 1604, Hij heeft veel geschreeven, en naar het oordeel van TEISSER en SWEERTIUS , 2eer bescheiden, schoon LAMBINUS en DOUZA hevig tegen hem hebben uitgevaaren.