Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DOMA

betekenis & definitie

een eigengeërfde Hofstede, in den omtrek van Angjum, in Leeuwaarderadeel. De Eigenaar dezer plaatze was, in het jaar 1651, PIBO VAN DOMA, Afgevaardigde wegens de Staaten van Friesland, hij opende, als President, met eene sierlijke redenvoering, op den 18den van de maand Januarij van dat jaar, de vermaarde groote Staatsvergadering in 's Hage, waarin hij, na het uitspreeken zijner reden, door den Heer JACOB CATS vervangen werd.

Zie VAN LOON, Penningkunde, II. Deel, bl. 361.

< >