waarschijnelijk een zoon van den zo evengemelden, vond zig, als lid van de Regeering der Groninger Omlanden, mede ingewikkeld in de verschillen, die, in het jaar zestien honderd agt-en-zestig, in de meeste Provintiën, plaats hadden; zijnde de toenmaalige verdeeldheid van gemoederen meest ontstaan, door het voorneemen van sommigen in de Provintie van Holland, tot de uitsluiting van den Prinse VAN ORANJE. In de eene Provintie zocht men dit, en in de andere iet anders, om de gemoederen in beweeging te brengen.
In de Provintie Stad en Lande waren de meeste onlusten ontstaan over de monstering, of het onderzoek van de bevoegdheid der Volmagten van het platte Land tot de Landschapsvergaderingen. Reeds twee jaaren te vooren hadden eenigen van de Omlander-Heeren zig vervoegd, tot de vergadering der Algemeene Staaten in den Haag; en door die vergadering was toen reeds een ontwerp tot vereeniging gemaakt; ‘t welk, in handen van de Heeren van Groningen komende, weinig genoegen gaf. Op het Art. AYLVA hebben wij den Leezer doen zien, hoe kwalijk het de Staaten opnamen, dat de Algemeene Staaten zig met de zaaken, hun bestuur betreffende, inlieten. Zo ging het ook hier. Aan CLANT en JOHAN MEPSCHE, die naderhand mede Gemagtigden uit de Algemeene Staaten verzochten, werd het zeer euvel genomen, dat zij zig ten dien einde naar den Haag begeeven hadden. De Algemeene Staaten zonden, echter, in het jaar zestien honderd zes-en-zeventig, hunne Gemagtigden derwaards, die ’er eenige orde stelden op het stuk der monsteringe, en op het bestuur of opzicht over de dijken en sluizen.
Dan dit was van weinig vruchts: want, in het volgende jaar, vond men zig, door de verdeeldheid der gemoederen, genoodzaakt, eene verbetering en vermeerdering van het beraamde Reglement te maaken; waar tegen de Stad zig bleef verzetten, klaagende, in de Algemeene Staatsvergaderinge, dat eenige Omlander-Heeren, onder schijn van het Reglement op de monstering verbeterd te krijgen, alleenlijk eenige schadelijke nieuwigheden zogten intevoeren, en de belangen van Stad en Land te brengen tot kennisse van de Algemeene Staaten, waartoe zij niet gezind waren. De Heeren, over welke in dezen geklaagd was, verzuimden niet, op hunne beurt, mede te klaagen; zeggende, onder anderen, dat de Stad zig moeide met zaaken, die de Regeering der Omlanden op zig zelven betroffen. Door verkoozene Rechters, door de Algemeene Staaten aangesteld, werd, in het jaar zestien honderd zeventig, dit geschil afgedaan.
De stukken, hiertoe betrekkelijk, vindt men in ‘t VI Deel van AITZEMA, Zaaken van Staat en Oorlog.