Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CASSANDER, GEORGIUS

betekenis & definitie

geboortig in Vlaanderen, een man alom beroemd, wegens zijne gemaatigdheid in zaaken van den Godsdienst; waardoor hij niet alleenlijk in groote achting was bij Keizer MAXIMILIAAN, maar ook daarom, van Prins WILLEM DEN EERSTEN, aan wien hij, als zodanig, door den Graaf VAN HOORN was aanbevolen, geliefd werd; zo dat hij hem tot Lid van den Geheimen Raad zocht te bevorderen. CASSANDER bevlijtigde zig, tot het einde van zijn leven, om de kerklijke twisten, door minzaame redenen, bij te leggen.

Zijn leven, dat hij in zwaare lichaamlijke ongemakken doorbragt, eindigde hij te Keulen, in het jaar vijftien honderd zes-en-zestig, alwaar hij, door zijnen vriend CORNELIUS GUALTHERUS WOUTERS, met een heerlijk grafschrift vereerd werd. De Roomschgezinden deeden zijne boeken verbieden; doch, vijftig jaaren na zijn overlijden, zijn dezelven, bij elkander, op nieuw uitgegeeven. BRANDT, in zijne Historie der Reformatie, maakt, in het I. Deel, bl. 261, 286, 287; 417, en op meer andere plaatsen, van hem gewag. Ook vindt men aldaar zijn afbeeldzel.

< >