wiens naam wij, zo bij de beschrijving van het Eiland der Batavieren, als daar wij van die Volken zelve spraken, meer dan eens genoemd hebben, zou, indien men op de verhaalen van hun, die zig daarmede opgehouden hebben, eenigzins staat kon maaken, een Zoon van den Koning der Katten geweest, en, om den haat zijner Stiefmoeder te ontgaan, uit zijn Vaderland gevlucht zijn; zig, met zijn bijhebbende Gezelschap, vervolgens op het Batavisch Eiland nederzettende, alwaar hij het Slot Baten of Bato Burgt bouwde; naar hem zou dan ook het gantsche Land den naam van Baathaven of Batavia draagen.
Hoe verdicht dit alles ons voorkome, kunnen wij, echter, niet ontkennen, dat ’er, onder de oude Schrijvers, een menigte gevonden worden, die deeze gantsche Historie genoegzaam alleensluidende verhaalen. Dan, of zij allen ’er eenige zeekerheid van gehad, dan of de een den anderen, om dat dit hun behaagelijk voorkwam, slegts nageschreeven hebben, uit eenen, die dit mogelijk allereerst verzonnen heeft, laaten wij aan het oordeel van kundige Leezers, en wijzen hen, die begeerig mogten zijn, zig met de Geschiedenis van BATO te vermaaken, naar de bekende Hollandsche Cronijk van WACHTENDORP, waar in zij waar en onwaar onder een gemengd zullen vinden.