Abtdisse te Bennebroek; VAN LOON noemt haar de Dogter van Graaf DIRK DEN IV, en WAGENAAR, de Zuster van DIRK DEN II; waar in zij beiden mistasten, als men de gewoone Geslacht-lijst volgt; maar de Friesche Geslacht-lijst volgende, zo als men die vindt bij LANGENDIJK, heeft het VAN LOON recht gesteld. Doch hier van moeten min onderzoekende Leezers verwittigd worden, alzo zij niet de Zuster, maar de Dogter van DIRK DEN II, en van zijne Vrouw HILDEGARD of HILDEGONDA was; ook was zij geene Abtdisse van Rhijnsburg, zo als men bij VELDENAAR, en in ’t Goudsche Chronijkje leest; waar omtrent de kundige SCHRIVERIUS, in zijnen Toetsteen, terecht aanmerkt, dat het Klooster of de Abtdij van Rhijnsburg, eerst lang daar na gesticht is, door PETRONELLA, Huisvrouw van Graave FLORIS, bijgenaamd DEN VETTEN.
MELIS STOKE maakt van haar geen gewag.De gelegenheid, tot het stichten van de Abtdij te Bennebroek, was deeze. Graaf DIRK eene overwinning op de Friezen (die te vooren Alkmaar, Haarlem en ook het houten Klooster te Egmond verbrand hadden), behaald hebbende, deed het zelve van steen herbouwen, en plaatste daar in Monniken van St. Benedictus Orde, om reden dat deeze, tegen een tweeden aanval der Friezen, zig beter zouden kunnen beschermen, dan de weerlooze Nonnen, die hij deed overgaan naar Bennebroek; stellende over dezelve deeze zijne zijne eenige Dogter ARLINDE, tot de eerste Abtdisse.
Wat aangaat haare ongemeene schoonheid, en de zonderlinge geneezing, die zij, op de voorbidding van ADELBERT, zou verkreegen hebben, daar van willen wij liefst niets zeggen; dit voegen wij hier nog bij, dat de bepaaling, onder welke de Abtdis stond, van geene nieuwe Nonnen te mogen aanneemen, dezelve binnen weinige jaaren heeft doen uitsterven.