Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AGGER

betekenis & definitie

voorheen eene voorname Heerlijkheid in Zeeland, op ’t Eiland Zuidbeveland, Bewesterschelde, welke, in ’t Jaar 1532, nevens veele andere Landen en Dorpen, door ’t Zeewater overstroomd en verzwolgen werd. De Heer Jan van Reigersberg, in wiens tijd zig dit toedroeg, spreekt van eene zeer schadelijke inbreuk in Zuidbeveland, in 1530, en nog schadelijker in 1532, op welken tijd aldaar, volgens een oud Zeeuwsch gedicht, 17 Dorpen drijvende bleeven.

Doch hij voegt ’er bij, dat Cruningen, ’t Wad Inkelen-oord en Agger, weder bedijkt zijn. Naderhand heeft dit zelfde onheil Agger op nieuw getroffen. Volgens Smallegange, zijnde groote en kleine Agger, in Zuidbeveland, beoosten Yersike, geleegen tusschen de Zuidkreek en Cromvliet, waaromtrent de scharen Woondsrecht, zedert 1552, overstroomd zijn; en in ’t Register op zijn Werk, heeft hij AGGER, groot en klein, eene Heerlijkheid in ’t verdronkene Zuidbeveland. ’Er zijn ’er die meenen, dat hier bij Smallegange een drukfout staat:, heeft, en dat in de plaats van 1552, moest geleezen worden, zo als bij Reigersberg, 1532. Doch deeze dienden te hebben aangemerkt, dat de laatste zijn Kronijk met Privilegie van Keizer Karel den V heeft uitgegeeven in 1551, en met zijn schrijven is geëindigt in 1550; zo dat hij van ’t ongeval van 1552 geene melding heeft konnen maken. GABBAMA, in zijne Watervloeden op dat jaar, den Pontiaansvloed beschrijvende, deint hier mede over een; zonder, echter, te bepaalen, wat schade Zeeland daar door leed. In de beschrijving van den Tegenwoordigen staat van Zeeland, vind men den Grooten en Kleinen Agger beschreeven, als twee Polders van of buiten ’t Eiland Zuid-Beveland, ’t Wapen van Agger, is een zwarte lelij op een gouden veld.Zie HALMA, en de daar bij aangehaalde Schrijvers, en ook ST. VAN ZEEL, bl. 108. 308. BACHIENE, Geographie, a 91.

< >