Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADELHEIDE

betekenis & definitie

I. Abtdisse van Villigch, een Klooster onder het Aartsbisdom Keulen, was een kind van Wichard van Pont, eersten Voogd van Gelderland, door hem in den Echt verwekt, bij zijne tweede Vrouw, Dogter van Herman, Grave van Zutphen.

II. door Wichard den III, bij Vrouwe Margaretha, Dogter van den Graave van Loon, geteeld, volgde haaren Vader in de Regeering op; zij trouwde, met den aanvang van dezelve, in den jaare 1061, aan Otto, Graave van Nassau, die, uit zijn eerste huwelijk, met Sophia van Zutphen, reeds een Zoon, Gerlak, had verwekt. Deeze, in een zesendertigjaarigen ouderdom, bij Ysselmonde gesneuveld zijnde, had zijnen Vader Erfgenaam gemaakt van het Graafschap Zutphen, het welk alzo, door dit tweede Huwelijk, met Gelderland verenigd werd. De Echt van Graave Otto en Adelheide werd gezegend met drie Zoonen: Geerard, des Vaders opvolger in beide Graafschappen; Hendrik, eerste Graaf van ’s Heerenberg; en Albert, Proost van Utrecht. Vrouw Adelheide stierf in het Jaar 1085.

Sommige Historieschrijvers hebben gedacht, of Rotharis, die op de lijst der Bisschoppen van Paterborn gemeld staat, en bij andere wederom Baander, Heer van Buuren, word genoemd, een Broeder van Adelheide, en wettige Zoon van Wichard den IIl zou geweest zijn; doch dit schijnt ons tegen alle bewijs aan te loopen.

Zie AQUILIUS, Chronijk van Gelderland, met Aantekeningen van SCHRIVERIUS. SLICHTENHORST, V. en VI. Boek. VELP, Aantekening op denzelven.

< >