Kloppen op struikjes en lage boompjes. Met een stevige stok tikt men een aantal malen op het onderste gedeelte van een tak, uiteraard zonder deze zelf te
beschadigen. De naar beneden vallende dieren (rupsen, larven van bladwespen, kevers en bladluizen) zijn duidelijk zichtbaar op een witte doek die men tevoren onder de tak op de grond heeft gelegd.
Trekken in grasland en in de kruidlaag van bosjes. Tijdens het lopen beweegt men het treknet ongeveer vijftien maal naar links en naar rechts, waarbij men ervoor zorgt dat de onderkant zo dicht mogelijk langs de grond schuift. De dieren die op de planten leven (kevers, wantsen, spinnen, rupsen e.d.) worden door de krachtige bewegingen in het vangnet geslingerd.
Omdraaien van stenen. Onder niet al te kleine stenen die tamelijk los op de bodem liggen, wemelt het vaak van de kevers, duizendpoten, pissebedden, oerinsekten, wormen en andere kleine dieren.
Vangpotten. Hiermee kan men zich een indruk vormen van het voorkomen en de beweeglijkheid van kleine, bodembewonende dieren. De glazen potten worden zodanig ingegraven, dat de randen ervan zich juist iets onder het bodemoppervlak bevinden. Men zorgt ervoor dat de directe omgeving zo weinig mogelijk verstoord wordt. Het afdakje moet ervoor zorgen dat er geen bladeren en overeenkomstige ongewenste voorwerpen in de potten vallen. Controle van de potten gebeurt na ongeveer een week. Wil men met grotere tussenpozen controleren (2-4 weken) dan moet men de glazen potten voor ongeveer twee centimeter met een 4%-ige formoloplossing vullen en de oppervlaktespanning van deze vloeistof met behulp van een afwasmiddel verlagen.
Berlese-apparaat. Genoemd naar de uitvinder ervan, de Italiaanse bioloog Berlese. Dit apparaat is geschikt om dieren die onder het bodemoppervlak of in de strooisellaag leven, te vangen. Men steekt of graaft ongeveer een kwart liter humus of een halve liter bladaarde uit, neemt dit in een plastic zakje mee naar huis en verkruimelt het daar op de zeef van het apparaat. Schakelt men nu de lamp in, dan lopen de bodemdieren weg van het licht en de warmte en vallen daardoor door de zeef in het vangkolfje. Uit een kwart liter bodemmateriaal verkrijgt men vaak enkele honderden bodemorganismen. Controle na twee dagen.
Lichtvallen. Men beschijnt 's nachts een groot wit doek, bijv. een beddelaken, met een sterke gloeilamp of een petroleumlamp. Op het doek komen dan nachtvlinders, tweevleugelige insekten, kevers en andere dieren af. Het aantal dieren dat men zo kan lokken, is in hoge mate afhankelijk van de opstelling van de val (bijv. zover mogelijk van andere lichtbronnen verwijderd), het weer, het jaargetijde (men moet deze methode bij voorkeur toepassen van laat in het voorjaar tot vroeg in de herfst) en de aard van de gebruikte lichtbron.