Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pramen

betekenis & definitie

1. (Iem. ergens toe) aansporen, (iem. tot iets) aanzetten, (bij iem.) aandringen; - in zwakkere zin: (iem.) (dringend) verzoeken; - ook: (iem. tot iets) dwingen, pressen; (iem.) onder druk zetten enz.

Die (prentjes) legde ik terzijde in mijn kast ... zonder er één van af te geven, alsof het een ware schat geweest was, wat ook mijn jongens me praamden om ze onder hen uit te deelen. Dat deed er de waarde van stijgen, ziet ge! PEETERS 1931, 55.

Ik had het alras op, dat Isidoor slechts na zeer veel pramen de toestemming had bekomen om «voort te leeren», en dan nog enkel bij mij, PEETERS 1931, 141.

Hij zuchtte toen zij hem praamden de hand aan den ploeg te slaan en een voor door het eigen land te trekken, zonder te letten op de Hollandse deftigheid, BONI 1948, 138.

Hoevele malen heeft hij niet uitgevers en andere publicisten ... beleefd de deur moeten wijzen, toen ze hem kwamen pramen om dit of dat onderwerp tegen een hoog honorarium in een boek te verwerken, BONI 1948, 274.

In de herberg snoeft hij als de anderen en niemand moet hem nog pramen om te dansen, DE COREL 1949, 177.

Ineens was ze het dan beu, en wierp zich op het bed: de vertoning was afgelopen, hoe de anderen ook praamden, GRONON 1958, 31.

Ik hoorde Brassein een paar Hollanders aanblaffen die de Vlamingen stonden te pramen om te drinken, LEBEAU 1962, 84.

Liens zwangerschap deed Liza grauw uitslaan van nijd, want als Houtekiet met iets te houden was, dan met een kind. Vruchteloos praamde ze Lien, zich in godsnaam toch niet aan de schande te laten uitleveren en wegjagen, WALSCHAP 1963, 318.

- Vaak ook in verb. als bidden (smeken) en pramen, pramen en zagen, bidden en smeken enz.

Wat Herman en Mientje, vader en moeder Steels ook bidden en pramen, ze is niet meer te houden. En zo komen ze drie dagen vroeger thuis dan ze verwacht worden, OP DE BEECK 1947, 105.

«Ik ga ook mee, meneer Jozef, daar wil ik bij zijn. Nu ben ik toch al oud genoeg.» Hij had zolang gepraamd en gezaagd, tot de mannen er vrede mee namen en hij van de boer een geweer en paard geleend kreeg, LANGENS 1947, 210.

Ze stonden op en wilden heengaan, maar het boerenvolk wilde er niet van weten en smeekte en praamde om nog een uurken te blijven, TIMMERMANS 1966, 112.

- In de verb. zich niet laten pramen, zich niet laten bidden, zich iets geen twee keer laten zeggen enz. De kloeke dieren, hoe vermoeid ook, lieten zich niet lang pramen. Hadden ze de belofte van ’n extra portie begrepen? LANGENS 1947, 57.

«Zeg, kerels, komt bij ons. Ge zijt ook zonder lief, zie ik. We kunnen ons amuseren onder ons.» De twee Vermeire’s lieten zich niet pramen en kwamen bij hun tafel zitten, BIJDEKERKE 1948, 126.

Te Duffel is men beslist niet van plan de grote buren geschenken te geven. Meer zelfs, voor L. S., H. B. en C. D. betekent deze wedstrijd een bijkomende stimulans, vermits zij ooit voor Mechelen speelden en om diverse redenen hun heil elders zochten. Zij zullen zich niet laten pramen tot een sterk verweer en zullen weinig moeite hebben om hun maats op te peppen, Gazet v. Antw. 20/5/1978.

2. (Iem.) kwellen, soms bep.: verdriet doen; ook van de honger.

Als hij weer wakker schoot, riep hij zijn paard bij, dat bij den berm, onder het kleine berkengewas stond. De honger praamde hem, hij moest dit laatste deel van zijn verren tocht nu doen, VAN HEMELDONCK 1945, 44.

Manse - al sprak ze ’t niet openlijk uit - was er eigenlijk fier op en tevreden dat Lander die pretmakers zulk een dans geleerd had, en ’t praamde haar die mening te moeten inhouden en te zwijgen, STREUVELS 1964, 79.

Sedert den avond van den vorigen dag had Lander niets meer gegeten, niet uit het bos durven komen, en ’t was maar toen hij dreigde flauw te vallen en de honger praamde, dat hij besloot bij de mensen te gaan, STREUVELS 1964, 89.

Opm.: In de standaardt. volledig vero., behalve in de bet.: (een dier) de praam opzetten (freq. 1).

< >