1. M. betr. t. huisdieren: slachten; geslagen vlees, vlees zonder afval; een varken van 80 kilo geslagen.
2. In de verb. een babbeltje, een praatje slaan (met iem), een praatje maken; - iets uit zijn botten slaan, onzin vertellen, ook: zo maar wat vertellen.
- Zie ook bij bot.
Waarom neem je er niet eens je tijd van om boodschappen te doen en... om in het winkeltje op de hoek een praatje te slaan in plaats van als een schichtige mus te komen en te verdwijnen, Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 5.
Het duurt soms weken voor je iemand ziet met wie je een babbeltje kunt slaan, Vrouw en Wereld nov. 1975. p. 17.
Zij deelde een collega van het orkest mee dat ze zich naar de loge van Valery Panov begaf om met haar een artistiek babbeltje te slaan, Laatste Nieuws 30/7/1980.
Ook o.a.: PEETERS 1931, 108. LANGENS 1947, 36. DE COREL 1949, 125.
3. Een kaartje slaan, een kaartje leggen, kaarten. Vader en moeder waren bij een of andere oom en tante en sloegen een kaartje, PAUWELS 1971, 120.
Veel liever verbleef hij in een gewone volksherberg, waar hij met de mensen uit de buurt een kaartje sloeg, BOON 1977, 45.
4. M. betr. t. room: kloppen. (In de standaardt. wel: slagroom).
500 gr. melkroom (½ l.) slagen, Teletip 30/5/1978.
5. In ambt. t.: slaan op -, betrekking hebben op -, ook: toegepast worden op -. (Ter vert. van fr. se rapporter a, porter sur).
- In de standaardt. wel van woorden, uitlatingen enz.
Deze centralisatie zou kunnen slaan op de diensten personeel ..., documentatie, vertalingen enz. - De ... ingezamelde gegevens slaan op een ruimere categorie van takken van bedrijf, Schrijft. 1966, 172.