In toep. op een overjas voor mannen; jas.
Meneer Vital bestelde olie en benzine en zei dat hij over een paar uur terug zou komen. Zijn dikke mantel, zijn leggings en zijn bril lei hij op de zitbank neer, BUYSSE 1959, 42.
Hij zelf aarzelde, voelde zich verloren en zag Mady op hem toekomen. „Ik moet eruit, kom mee”, zei ze ... . Ze haalden hun mantels uit de vestiaire, liepen naar buiten zonder van iemand afscheid te nemen, VAN AKEN 1965, 49.
Ook o.a.: Boom 3/12/1976.
Opm.: In de standaardt. wordt mantel nooit gebruikt voor heren (behalve in toep. op historische kledij: de mantel van een koning, een ridder e.d.); voor dames is mantel het gebr. woord, hoewel het kledingstuk thans steeds meer jas wordt genoemd.
Sam.: herenmantel; jongensmantel (Te koop: niet gedragen blauwe lange jongensmantel, 15-16 j., Reklaamblad 12/1/1977).