Knikker (als speelgoed). In ’t volle knikkersezoen zou zo’n stoffen broeksband geen veertig marbels waard zijn, mwar nu de tijd van dit spel bijna voorbij was,... gaf men er zo veel niet meer om, CLAES 1955, 183.
Voor het venster lagen dan nog griffels en pennestokken, marrebollen, fluitjes, en in een pint stenen pijpen, CLAES 1960, 5.
’t Klopte lijk harde kneukels en marbollen op het ingezakte, geel-geworden ijs, dat schitterde in de zon, TIMMERMANS 1966, ZI3.
Zoals hij met de marbels kon spelen, was er geen tweede. Op meters afstand kon hij mikken, de eigen marbel tussen duim en wijsvinger gekneld en patat ... Daar klikte die marbel al bots tegen deze van de tegenstrever aan, BOON 1977, 121.
Afl.: marbelen (marbollen e.d.), knikkeren.