Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

manken

betekenis & definitie

Van pers. (en dieren): mank gaan, lopen; hinken.

Hij schrikt terug voor de gevoeligheid die hem had aangegrepen, toen de kleine René zijn eerste stappen zette en het bleek dat hij manken zou. Omar had gehoopt dat de dokter zich bedroog, maar de kleine René hinkt nog steeds in en om de Westhoeve, DE COREL 1949, 159.

Ze mankte een beetje. Ze wilde van mij echter geen andere hulp dan dat ik haar in de zadel zou tillen, TEIRLINCK 1952, 1, 248.

Een oudgediende, een schromelijk mankende man, die zijn malheureuse been moeilijk met zich meesleept op die wentelende trappen, BOON 1975, 144.

< >