In de verb. ten andere, overigens, trouwens, bovendien.
Er waren ten andere vele dingen uit zijn kinderjaren, die hij doorheen heel zijn leven heeft meegedragen, LIA TIMMERMANS 1962, 70.
Met die meneer de pater kon ik ten andere best over de baan, BOON 1977, 57.
Ook o.a.: TEIRLINCK 1952, 1, 233. BOSSCHAERTS 1954, 61.