Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

krasselen

betekenis & definitie

1. Van pers., om aan te duiden dat bep. handelingen, verrichtingen weinig zinvol of slecht verlopen: knoeien, prutsen; wurmen, slaven; krabbelen.

In plaats van met zes waren zij maar met vijf voor het werk, een man te kort of te veel. Toen zij een half uur aan het krasselen en slabakken waren, kwam Wallaert bij mijn vader. - Zou hij niet een handje mogen toesteken, vroeg hij, tot onze zesde drager aangekomen is? DEMEDTS 1976, 80.

De manier waarop Beringen op een gegeven moment aan het krasselen sloeg om uiteindelijk op stuk van fysieke konditie zelfs bij vlagen een lesje te krijgen van de jongens van Guy Raskin, roept vraagtekens op, Limburg 31/8/1976.

2. Ter aand. van een moeizame, met handen en voeten uitgevoerde beweging: krabbelen, scharrelen, spartelen; vooral in verb. als overeind, op de been krasselen.

Terwijl de inmiddels van de tafel gevallen en weer overeind gekrasselde sexminister zich uiterst bescheiden terugtrok om zich opnieuw in zijn kamerjas te hullen, dronk Laurette nog een glaasje, VAN DEN BROECK 1972, 34.

3. Sukkelen, ziekelijk zijn.

< >