Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

krapuul (crapuul, krapul)

betekenis & definitie

Gemeen volk, janhagel, schorremorrie, uitschot; ook in toep. op één pers.: smeerlap, hondsvot, rotzak, zwijn.

Ik moest dan Kurt, die steeds op het punt stond herrie te verwekken, tot bedaren brengen. Mij konden de beledigingen van het krapuul niet schelen. Hun gedrag bewijst maar één ding: ’t is dat ze slecht opgevoed zijn, BRULEZ 1950, 157.

Het krapul ging zijne gang. En de pastoors lieten het maar draaien en preekten zondags over ’t vaderland en de koning, CLAES 1960, 19.

(De kapitalisten) waren de boemannen. Die hadden alle geld en geluk, alsof dat een reden was om je als een gemene ploert tegenover je eigen vrouw en kinderen te gedragen... . God, als eenmaal dat krapuul aan de leiding moest komen, het weze ons dan allen gegeven vóóraf ten hemel op te stijgen! DE RIDDER 1966, 28.

Kinderen zouden moeten blijven slapen wanneer zij beiden het krapuul uithangen, wanneer zware lichamen bonken tegen de nachtelijke vloer, wanneer in de vroege morgen met emmers gegoocheld wordt om alle sporen uit te wissen, WILLEMS 1970, 74.

Ze vroeg kwaad hoelang hij dat nog zou aanhouden met die smerige travó bij al dat crapuul, WALSCHAP 1976, 129.

Cohn-Bendit schold de kommunisten uit voor „stalinistisch krapul”, Gazet v. Antw. 20/5/1978.

Opm.: Hoewel in de (hand)wdb. opgenomen, inz. in de vorm crapule (ook freq. 1), werd het woord door alle excerpenten als ongebruikelijk gekenmerkt.

< >