bw. - voor te scheep op of naar het schip. Scheepgaan, scheepkomen.
Scheep! Scheep! nu zijt getroost mijn lief! de tijt is kort,zegt Gijsbreght tegen Badeloch.Spreekwijze: Die voor hond scheep komt, moet knoken eten (men wordt geëerd al naar dat men zich voordoet). ’t Zelfde beteekent:
Daar men voor scheep komt moet men voor varen.
Ga niet scheep zonder beschuit (neem by het aanvangen uwer onderneming de behoorlijke voorzorgen in acht).