XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Kraken

betekenis & definitie

Kraken - Het kraken is zo oud als de woningnood en gebeurde aanvankelijk vaak doordat de vertrekkende bewoner de sleutel doorgaf aan een zelfgekozen nieuwe. Georganiseerd kraken vond plaats sinds Provo*, dat in 1966 het Witte Huizenplan lanceerde, en de Kabouterpartij*, die een Volksdepartement voor Volkshuisvesting oprichtte. In 1965 werden in de Generaal Vetterstraat demonstratief slooppanden bezet om te bewonen, maar tot een stroomversnelling kwam het op de eerste Nationale Kraakdag van 5 mei 1970, toen er tientallen panden werden gekraakt. Intussen was de eerste druk van de Handleiding voor Krakers verschenen (1969) en draaide in de Bethaniënstraat het eerste kraakspreekuur. Snel kreeg dat navolging in de Pijp*, de grachtengordel, de Indische Buurt*, de Rivierenbuurt, de Concertgebouwbuurt en vooral de Staatsliedenbuurt*.

Rechtszekerheid werd de krakers geboden in het arrest van de Hoge Raad van 2 febr. 1971, dat het binnendringen van niet in gebruik zijnde woningen toestond. Voor andere beschermingen zorgden de krakers zelf door zich te anonimiseren (dan kon er niet worden gedagvaard), de deurwaarder voor de deur tegen te houden (deurwaarder Braam kreeg van de krakers eind 1981, bij zijn vijftigste en vergeefse poging in de Staatsliedenbuurt, een taart en een vergulde koevoet) en de zaak te barricaderen. Allengs ontstond er een netwerk van kraakspreekuren, effectief bijgestaan door advocaten. Deze organisatie was allereerst gericht op de bevrediging van de behoeften aan woon- en werkruimte. Doordat de huisvestingspolitiek niet inspeelde op het kleiner worden van de huishoudens en op het vroeger uit huis gaan door jongeren (je kreeg pas een urgentiebewijs als je 27 was en moest dan nog jarenlang wachten), was er een zowel kwantitatieve als kwalitatieve, structurele woningnood ontstaan. Krakers werden daarnaast met veel misstanden op de woningmarkt geconfronteerd: achterstallig onderhoud, verkrotting, woekerhuren, sleutelgelden, intimidatie door huisbazen, speculatieve leegstand, illegale pensionvorming, woningonttrekking (bijvoorbeeld voor bordelen) en nodeloze leegstand van slooppanden.

De autochtone buurtbevolking ervoer deze misstanden dagelijks aan den lijve en had dan ook grote sympathie voor de rol van de krakers. De kraakbeweging is nooit meer geweest dan een los samenwerkingsverband van groepen en personen met velerlei doelstellingen. Behalve de woningnood bond hen de culturele jeugdrevolutie van de jaren zestig, die hen had doordrenkt van het "dat-nooit-meer''-gevoel (oorlog, holocaust, regentendom), dat niet in de bestaande politieke kaders kon worden georganiseerd. Terwijl delen van de beweging gericht waren op het welzijn van de buurt (behoud en herstel, geen metro*, niet slopen maar wonen, weg met de snelweg, betaalbaar wonen, leefbaarheid), waren anderen meer revolutionair georiënteerd: tegen discriminatie van vrouwen, vreemdelingen en homo's, tegen militarisme, kernindustrie, neokolonialisme, dictatuur, fascisme, kapitalisme, arbeidsethos en milieuverwoesting. Een grote derde groep koos voor de inrichting van de eigen subcultuur in de marges van de maatschappij.

De krakers dankten veel van hun succes aan de "neem-en-eet"-formule: het probleem werd aangepakt door leegstaande panden te kraken en zo woonruimte te scheppen. Dit "anarchisme van de daad'' leidde tot steeds meer conflicten met eigenaars en de politiek. Bovendien stond de politie onwennig tegenover het door de Hoge Raad uitgesproken oordeel dat binnendringen in een gebruikte woning, ook door de politie, in principe huisvredebreuk was. Hard optreden door politie en knokploegen in 1978 en 1979 leidde tot een omslag in de kraakbeweging, die zich effectiever ging verweren. De verdediging van de op 1 nov. 1978 gekraakte Grote Keyser* (Keizersgracht 242-252) was daarvan een eerste proeve. De panden werden zwaar gebarricadeerd en werden een landelijk symbool van de strijd tegen de woningnood. Terwijl het kabinet het beproefde middel van de mariniers (gebruikt bij de gijzelingsacties van de Molukkers) achter de hand hield, zwichtte de gemeente voor de sterke, in het hele land ontwikkelde maatschappelijke druk en kocht zij de panden aan ten behoeve van jongerenhuisvesting. De dreigende ontruiming van het pand op de hoek van de Vondelstraat en de Eerste Constantijn Huygensstraat leidde begin maart 1980 tot een driedaagse bezetting van het kruispunt, dat met behulp van het leger werd ontruimd, terwijl het pand in krakershanden bleef. Op 30 april werd Beatrix' inhuldigingsfeest getransformeerd in een nationale kraakdag ("Geen woning, geen kroning") en een massale veldslag. Daags daarna werd een complex luxeappartementen aan de Prins Hendrikkade gekraakt, want ook gewone Amsterdammers hadden recht op een riante woning, maar nog voordat deze in augustus met veel geweld werden ontruimd, had de gemeente de eerste gekraakte panden aangekocht.

Aankopen en ontruimen zouden elkaar daarna regelmatig afwisselen. Een ommekeer was de ontruiming van de Lucky Luyk* (Jan Luykenstraat) op 11 okt. 1982. Het pand was op 4 april 1981 gekraakt, werd in oktober door een knokploeg ontruimd en een week later door krakers heroverd. De gemeente kocht het pand aan en bestemde het voor sociale huisvesting, wat niet spoorde met de bedoelingen van de krakers: zij hadden sinds jaar en dag kritiek op het gemeentelijke distributiebeleid en eisten jongerenhuisvesting. De hele ontruimingsdag werd er hard gevochten, vooral op het Museumplein. Een tramstel van lijn 10 ging in vlammen op. Gedurende drie dagen was voor een deel van A. de noodtoestand afgekondigd - voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog -, wat leidde tot mishandeling en arrestatie van toevallige passanten door de politie. Na de ontruiming ontstond in de kraakbeweging een heftige discussie over het toenemende geweld, ook in eigen gelederen. De meeste krakers waren niet uit op geweld, zij voerden actie voor leefruimte en werden pas gepolitiseerd door het optreden van politie en justitie. Na deze geweldsfase kwam de nadruk meer te liggen op opbouwwerkzaamheden: in talloze kraakpanden werden ateliers, werkplaatsen en horecagelegenheden ingericht, maar bijvoorbeeld ook een kliniek voor wie de reguliere gezondheidszorg te hoogdrempelig was.

Ook deze ontwikkeling raakte echter gepolitiseerd, in het pand van Wijers*. Dit kolossale gebouw aan de Nieuwendijk en de Nieuwezijds Voorburgwal werd sinds de kraak van 3 okt. 1981 bewoond en gebruikt door meer dan honderd bewoners, die er tientallen bedrijfjes gaande hielden. In samenspraak met de gemeente werd de bestemming echter een hotel (Holliday Inn*) met parkeergarage. De krakers wezen de aangeboden vervangende woon- en werkruimten af (te weinig, te duur, te ver van het stadscentrum), bleven en kozen voor passief verzet. Als gebaar van goede wil kondigde de gemeente de ontruimingsdatum tevoren aan, alleen de politie wist op de ontruimingsdag 14 febr. 1984 zich niet altijd te beheersen. De echte doodsklap voor de kraakbeweging kwam op 1 jan. 1987 met de invoering van de Leegstandswet, die onder andere anoniem dagvaarden mogelijk maakte. Voor het zo ver was, stierf de kraker Hans Kok in een politiecel (25 okt. 1985) als gevolg van de gemeentelijke pogingen om het krakersbolwerk Staatsliedenbuurt te nemen. Tot de dag van vandaag worden woningen en panden in A. gekraakt.

LIT. Joop Blom e.a., De Vondelstraat. Verslagen van Radio Stad 29 februari- 3 maart 1980, 1980; H.j.A. Hofland, De stadsoorlog, 1981; Halte Jan Luykenstraat, 1983; A.F.Th. van der Heijden, De slag om de Blauwbrug, 1983; id. Advocaat van de hanen, 1990; Elsbeth Etty, Het Amsterdam van A.F.Th. van der Heijden, O.A. 1992, 62; Virginia Mamadouh, De stad in eigen hand, 1992; Geert Mak, Een kleine geschiedenis van Amsterdam, 1995, 323; C. Tasman, Louter Kabouter, 1996; Leo Adriaenssen, Een dwarse buurt, 2000; Eric Duivenvoorden, Een voet tussen de deur, 2000; Ine Poppe en Sandra Rottenberg, De kraakgeneratie, 2000.

< >