Engedi (hebreeuws en-ge di: bron van het bokje) was oorspronkelijk de naam van een bron en later die van een delta aan de westkust van de Dode Zee, die door een sterke waterval ook in de droge tijd bevloeid wordt.
De naam van het gebied of van een in dit gebied gelegen nederzetting is tot heden toe onveranderd aan de plaats gebonden gebleven. De vegetatie steekt over een oppervlakte van ca 150 ha zo opvallend af tegen de dorheid van de omgeving dat deze een motief werd in het liefdeslied waarbij een vrouw haar beminde vergelijkt met een tros hennabloemen in de plantages van Engedi (Hl 1,14). Jezus Sirach (24,14) noemt de palmen van Engedi (vgl. 2Kr 20.2). Volgens 1Sm 24,1-8 zochten David en zijn mannen een toevlucht in de grotten van Engedi Ez 47,10 ziet visionair hoe de tempelrivier het water van de Dode Zee gezond en visrijk maakt van Engedi af tot het waarschijnlijk aan de overzijde gelegen En-Eglaïm.De opgravingen van de Hebreeuwse Universiteit samen met de Israël Exploration Society in 1961/62 en 1964 hebben zich vooral geconcentreerd op teil ed-gurn, dat bewoond is geweest van de periode van koning Josia tot de ondergang van Juda in 582 vC. Men kreeg daardoor het beeld te zien van een zich langs terrassen uitbreidende nederzetting waarvan de bewoners zich vooral op de parfumfabricage hebben toegelegd. In het begin van de perzische tijd kwam een nieuwe bewoning, die na een onderbreking grote bloei bereikt onder Alexander Jannaeus. De gemelde opgravingen hebben een romeins bad aan het licht gebracht, daterend uit de periode tussen 70 en 132. Over deze periode is licht geworpen door de griekse documenten, die Yadin ontdekte in de bij Engedi gelegen grot van Nachal Chever. Tijdens de opstand van Bar Kochba heeft Engedi gefungeerd als een kleine haven voor scheepjes die van de noordkust van de Dode Zee daarheen voeren.
Een opzienbarende ontdekking was tevens een heiligdom op een plateau aan de noordzijde van de delta, dat gedateerd moet worden in het Chalcoliticum tussen 3300 en 3200. Het is een centrale tempel geweest voor herders en dorpsbewoners in de omgeving.
Lit. B. Mazar, En-gedi (Archaeology and Old Testament Study, Oxford 1967, 223-230). [Beek]