Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DINARCHUS

betekenis & definitie

Dinarchus (Δειναρχος), griekse redenaar, geboren te Corinthe ca. 360 vC, de tiende in de → canon der tien attische redenaars.

Dinarchus verhuisde ca. 342 vC naar Athene, studeerde daar bij Theophrastus en sloot vriendschap met → Demetrius (7) van Phalerum; in zijn levensonderhoud voorzag hij door het schrijven van gerechtelijke redevoeringen op bestelling. Toen Demetrius in 307 uit Athene verdreven was, werd Dinarchus verbannen; hij vestigde zich in Chalcis en kon pas 15 jaar later naar Athene terugkeren. Kort daarna trad hij voor het eerst in zijn leven zelf voor het gerecht op, als aanklager van zijn vroegere vriend Proxenus, die hem een grote som gelds afhandig had gemaakt. Over de rest van Dinarchus’ leven is ons niets bekend.Dionysius van Halicarnassus beschouwt van de vele redevoeringen die in de oudheid aan Dinarchus werden toegeschreven, 60 als authentiek, Caecilius van Caleacte 64. Daarvan zijn er maar drie bewaard gebleven, en wel onder de werken van Demosthenes; de nummers 39, 40 en 58. Deze hebben alle drie betrekking op het z.g. → Harpalusproces en richten zich tegen resp. Demosthenes, Aristogiton en Philocles; de rede tegen Demosthenes bewerkte diens veroordeling. Dinarchus trachtte de kunst van Demosthenes na te volgen, maar is hierin niet geslaagd. Zowel de structuur als de stijl van zijn redevoeringen vertonen ernstige tekortkomingen; laster en scheldwoorden moeten dikwijls dienen om een gebrekkige argumentatie te camoufleren.

Lit. Dionysius van Halicarnassus, Dinarchus. - Uitgaven: F. Blass, Dinarchi orationes (Leipzig 1871, 21888). Met engelse vertaling: J. Burtt, Minor Attic Orators 2 (Loeb Class. Libr., London 1954). - Index: L. Forman, Index Andocideus, Lycurgeus, Dinarcheus (Oxford 1897 = Amsterdam 1962). F. Blass, Die attische Beredsamkeit 3, 22 (Leipzig 1898 = Hildesheim 1962) 289-333. [Nuchelmans]

< >