Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DIO

betekenis & definitie

Dio (Διων), griekse eigennaam.

Vermelding verdienen:1. Dio van Syracuse (ca. 410-354), zoon van Hipparinus, zwager en later schoonzoon van de syracusaanse tiran Dionysius I. Bij Plato’s eerste verblijf te Syracuse (388) werd Dio diens geestdriftige bewonderaar, hetgeen hij zijn hele leven bleef. Toen Dionysius I in 367 door zijn zoon (zie Dionysius II) opgevolgd was, trachtte Dio een gunstige invloed op het bestuur van de jonge tiran uit te oefenen. Daartoe nodigde hij Plato uit ten tweeden male naar Syracuse te komen om daar zijn staatkundige denkbeelden in praktijk te brengen. Het experiment mislukte; Dio werd verbannen (366), Plato verliet Syracuse. Tijdens zijn negenjarige ballingschap bezocht Dio Athene, Sparta en vele andere steden. In 360 vernam hij te Olympia van Plato, die juist van zijn derde verblijf te Syracuse (361-360) was teruggekeerd, dat hij van Dionysius II niets meer te verwachten had. Dio besloot toen met geweld naar zijn vaderstad terug te keren en slaagde er inderdaad in met behulp van een klein huurleger Syracuse te bezetten (herfst 357); de bevolking begroette hem als bevrijder. Dionysius II bood nog tot eind 355 weerstand op het eilandje Ortygia, maar zocht tenslotte zijn toevlucht in Locri. Dio overleefde zijn succes slechts kort. Spoedig moest hij zich, om zijn tegenstanders de baas te blijven, zelf als een tiran gaan gedragen. In 354 werd hij ter dood gebracht op bevel van zijn vermeende vriend Callippus.

Lit. Plutarchus’ biografie van Dio. Plato’s brieven 7 en 8, B. Niese (PRE 5, 834-846). - R. von Scheliha, Dion. Die platonische Staatsgriindung in Sizilien (Leipzig 1934). H. Berve, Dion (Abh. Akad. Wiss. Mainz 1956, 741-881). H. Breitenbach, Platon und Dion (Zürich 1960).

2. Dio Cocceianus van Prusa in Bithynië, sinds de 3e eeuw nC bijgenaamd Chrysostomus (Guldenmond), griekse redenaar en wijsgeer (ca. 40-ca. 120). In 82 nC raakte hij te Rome in een politieke intrige verwikkeld en werd door keizer Domitianus uit Italië en Bithynië verbannen. Daarop leidde hij een zwervend bestaan naar het voorbeeld der cynische bedelfilosofen en bereisde grote delen van de Balkan en Klein-Azië. Nadat hij door Domitianus’ opvolger Nerva (96-98) in ere hersteld was, werd Dio een persoonlijke vriend van keizer Traianus (98-117), die hij als de belichaming van het cynisch-stoïcijnse koningsideaal beschouwde. Hij hervatte zijn reizen en trachtte op vele plaatsen door populair-wetenschappelijke voordrachten over ethische en literaire onderwerpen het zedelijke en culturele peil van de bevolking te verheffen; daarbij liet hij zich meeslepen door een romantisch heimwee naar de grootheid van het oude Hellas. Dio’s wijsgerige opvattingen, een mengsel van stoïcijnse en cynische ideeën, getuigen niet van oorspronkelijk denken, zijn zelfs dikwijls van oppervlakkigheid niet vrij te pleiten. In zijn taal en stijl streeft hij naar attische zuiverheid; de compositie van zijn werken is over het algemeen zwak.

Dio besteedde een belangrijk deel van zijn aanzienlijk vermogen aan het verfraaien van zijn geboortestad met openbare gebouwen. Veel waardering schijnt hij daarvoor van zijn medeburgers niet te hebben ondervonden. In 111 werd hem zelfs een proces aangedaan, waarin de proconsul — Plinius (minor) als rechter optrad. Deze schreef over het proces een brief (10,81) aan keizer Traianus, wiens gunstig antwoord eveneens bewaard is gebleven (10, 82).

80 redevoeringen en → diatriben zijn op naam van Dio bewaard gebleven. Daarvan zijn er twee (37 en 64) in werkelijkheid van zijn leerling → Favorinus. De overige vormen een bonte verzameling zedepreken: vermaningen gericht tot vorsten (1-4) en steden (13; 31-36; 38-51), troostwoorden bij overlijden (28-30), literaire en esthetische uiteenzettingen (52-61) enz. Enige faam geniet terecht het idyllische verhaal over zijn bezoek aan een paar jagersgezinnen op Euboea, dat hij inlast in zijn Ευβοικος (7). Verloren gegaan zijn o.a. enkele wijsgerige verhandelingen en twee geschiedwerken; de onder Dio’s naam overgeleverde brieven zijn vervalsingen.

De invloed van de classicist Dio op de literatuur van de volgende eeuwen is zeer groot geweest: zie Aelianus, Maximus van Tyrus, Themistius, keizer Julianus, Synesius enz.

In de handschriften van Dio kunnen drie klassen onderscheiden worden; van de eerste is codex Urbinas graecus 124 (11e eeuw) de belangrijkste vertegenwoordiger, van de tweede codex Vaticanus graecus 99 (11e eeuw), van de derde codex Palatinus graecus 117 (15e eeuw).

Lit. Synesius, D. - Uitgaven; editlo princeps van F. Turrisanus (Venetië 1551). Beste moderne edities: H. von Amim, Dionis Prusaensis quae exstant omnia 1-2 (Berlin 1893-1896). G. de Budé, Dionis Chrysostomi orationes 1-2 (Leipzig 1916-1919). Met engelse vertaling: J. Cohoon/H. Crosby, Dio Chrysostom, Discourses 1-5 (Loeb Class. Libr. London 19321951). - W. Schmid (PRE 5, 848-877). - H. von Amim, Leben und Werke des Dio von Prusa (Berlin 1898). W. Schmid, Der Atticismus in seinen Hauptvertretem 1 (Stuttgart 1887) 72191. E. Wenkebach, Die Überlieferung der Schriften des Dion von Prusa (Hermes 79, 1944, 40-65).

3. Cassius Dio Cocceianus, griekse geschiedschrijver, zie Cassius. [Nuchelmans]

< >