Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

CALEDONIA

betekenis & definitie

Naam door verschillende romeinse schrijvers gebruikt voor het deel van Brittania ten noorden van de Firth of Forth.

Caledonia werd verkend en gedeeltelijk veroverd door Gnaeus Iulius Agricola onder keizer Domitianus (83-84). Hoogtepunt van de strijd was de slag bij de Mons Graupius, waarin de Caledonii, aangevoerd door Calgacus, door Agricola werden verslagen; kort daarna werd Agricola door Domitianus teruggeroepen, voordat hij de verovering had kunnen voltooien. Onder Antoninus Pius veroverde Quintus Lollius Urbicus de schotse laaglanden en bouwde een muur die de isthmus tussen de Forth en de Clyde afsloot (140-143). In het begin van de regering van Commodus (184?) braken de schotse stammen door de muur van Antoninus. Hoewel de orde werd hersteld door Ulpius Marcellus, is de muur hoogstens tijdelijk opnieuw bezet. De troonstrijd na de moord op Commodus, vooral die tussen Septimius Severus en Clodius Albinus, was catastrofaal voor het noordelijke deel van romeins Brittania; zelfs de muur van Hadrianus (tussen Carlisle en Newcastle) werd grotendeels vernield, daar de verzwakte garnizoenen de aanval van de opstandelingen en binnendringers niet konden afslaan. Herstel kwam pas onder Septimius Severus in 197 en latere jaren. Deze drong met succes weer Caledonia binnen, maar stierf in 211 voordat de veroveringen waren geconsolideerd. Zijn opvolgers gaven het gebied weer prijs; gezien het feit dat de muur van Hadrianus zorgvuldig werd hersteld, lag de definitieve verovering van Caledonia waarschijnlijk niet in hun bedoeling. Volgens Tacitus waren de Caledonii van germaanse origine, omdat zij dezelfde forse lichaamsbouw en hoogblonde haren als de Germanen hadden.Lit. Tacitus, Agricola. Cassius Dio 76, 12-15. - Hübner (PRE 3, 1347-1350). - R. C. Collingwood/J. N. L. Myres, Roman Britain and the English Settlements2 (Oxford 1937) 114-119; 141-160. I. A. Richmond, Roman Britain (Pelican History of England 1, 1955) 40-44, 50-60. [Stolte]

< >