Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WILLEM (Holland, Zeeland, Utrecht)

betekenis & definitie

naam van enige stadhouders van HOLLAND, ZEELAND en UTRECHT.

Willem I

de Zwijger, prins van Oranje, graaf van Nassau (Dillenburg 24 Apr. 1533-Delft 10 Juli 1584), oudste zoon van graaf Willem van Nassau-Dillenburg en diens tweede gemalin Juliana, gravin van Stolberg-Wernigerode, werd op Dillenburg opgevoed in Protestantse geest. Doordat hij in 1544 erfgenaam werd van René van Chalon, de zoon van Hendrik III van Nassau, verwierf hij de bezittingen van deze in de Nederlanden en Bourgondië en het prinsdom Oranje. Karel V stelde echter als eis voor zijn toestemming tot aanvaarding van deze erfenis, dat Willem te Brussel aan het hof van Maria van Hongarije, dus Katholiek, zou worden opgevoed.

Sinds 1544 woonde Willem dus te Breda of op het huis Nassau te Brussel en maakte alle genoegens van het weelderige Brusselse hof mede. Reeds spoedig vielen hem, èn wegens zijn rijkdom (hij huwde 8 Juli 1551 de zeer rijke Anna van Buren) èn om zijn vlugge geest, verschillende eervolle opdrachten te beurt. In 1555 was hij opperbevelhebber der troepen in de Franse oorlog, in 1558 een der afgevaardigden van Philips II bij de vredesonderhandelingen van Cateau-Cambrésis; hij verbleef daarna enige tijd in Frankrijk als gijzelaar. Philips II nam hem in 1555 op in het Gulden Vlies en in zijn Raad van State en benoemde hem tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en van Bourgondië (1559). Hoewel toen nog van geen oppositie sprake was, toonde de prins wel een zelfstandig oordeel: hij gaf aan de hertogin van Lotharingen boven Margaretha van Parma de voorkeur als landvoogdes, drong aan op het vertrek der Spaanse troepen uit de Nederlanden en veroordeelde de nieuwe indeling in bisdommen (1561). Hierdoor kwam hij, met andere edelen, in conflict met Granvelle, de machtige raadsman van de landvoogdes, die als primaat van Mechelen zijn invloed versterkt zag en bij wie de groten zich achtergesteld voelden.

Dezen verlangden spoedig een meer werkelijke invloed van de uit edelen samengestelde Raad van State. Ook zijn huwelijk met de Lutherse Anna van Saksen (25 Aug. 1561), dat hem in nauwe relatie zou brengen met de Duitse vorsten (en daarom door de prins begeerd werd), werd door Granvelle allerminst toegejuicht. Van Protestantse neigingen is bij de prins in deze tijd nog niets te bespeuren, in zijn prinsdom liet hij de Hugenoten vervolgen. Slechts toonde hij reeds toen, dat hem de tegenstelling tussen beide godsdiensten niet belangrijk voorkwam. Toen Granvelle in 1564 het land moest verlaten, werd Willem een der belangrijkste raadgevers van de landvoogdes, maar het Nederlandse bestuur werd weinig zelfstandig gelaten en Philips II ging een andere richting dan de prins raadzaam achtte, o.a. in de politiek jegens Frankrijk.

Bij de toenemende aanhang der Calvinisten in de Nederlanden zag Willem in, dat de scherpe vervolging ondoenlijk zou zijn en op zichzelf stuitte hem de gewelddadige methode tegen de borst. Vandaar zijn krachtig pleidooi voor matiging in deze (tegelijk met veroordeling van het gehele systeem van regeren door de ambtenaren in plaats van door de edelen en de Staten) ter gelegenheid van Egmond’s vertrek naar Spanje (31 Dec. 1564). Toen diens zending niets bleek uit te werken, zette Oranje zijn actie in de regering met kracht voort en trad tevens in nauwe verbinding met de ander^ ontevreden edelen, die zich tot een Compromis aaneensloten, waarmee de prins door zijn broer Lodewijk in relatie stond.

Hij wilde niet te spoedig tot geweld tegen de regering overgaan en ried hun aan een verzoekschrift tot de landvoogdes te richten. Haar adviseerde Oranje zoveel mogelijk aan de gestelde eisen van matiging der geloofsvervolging toe te geven en op zijn kasteel te Breda en zijn huis te Brussel werden vele malen conferenties gehouden. Zijn gezag in het land, vooral in Antwerpen, was groot en de voorstanders van het nieuwe, de Calvinisten, hadden alle hoop op hem gevestigd. Hij toonde hoe langer hoe meer te neigen tot geloofsvrijheid, in de overtuiging, dat alleen daardoor de rust in het land bewaard kon blijven, en bewerkte, dat het na de Beeldenstorm tot een accoord met het adelsverbond kwam, waarbij practisch godsdienstvrijheid werd gegeven. Daarna trachtte hij in Antwerpen, Utrecht en Holland de gemoederen tot bedaren te brengen (de beeldenstormers krachtig straffend) door aan de Calvinisten een vrij grote mate van godsdienstvrijheid toe te staan, met behoud van de Katholieke eredienst in de oude kerken.

De partijen stonden echter te heftig tegenover elkaar, de reactie trad in en de landsregering kon haar gezag herstellen. Daardoor moest Oranje zijn plannen opgeven en 11 Apr. 1567 Antwerpen verlaten om over Breda met zijn gezin (zijn oudste zoon bleef te Leuven) naai Dillenburg te vertrekken; in Mei legde hij zijn ambten neder, weigerend zijn eed van trouw aan de regering te hernieuwen. Hij werd in Jan. 1568 gedaagd voor de Raad van Beroerten, doch verscheen niet, zijn gedrag verdedigend in een Juslijkation. Spoedig stelde hij zich in betrekking tot de Duitse Protestantse vorsten en de Hugenoten, plannen beramend tot een inval in de Nederlanden tegen Alva. Met grote opofferingen en na eindeloze moeite kreeg hij een leger bijeen, trok daarmee in het najaar van 1568 over de Maas, maar kon tegenover de hem militair ver overtreffende Alva, ook uit geldgebrek en doordat de andere aanvallen mislukten, niets uitrichten.

In Nov. trok hij naar Frankrijk, waar hij ongeveer een jaar met de Hugenoten meestreed. Daarna beraamde hij op Dillenburg nieuwe plannen. Hij begreep nu, dat de Calvinisten de voornaamsten zouden zijn bij elke poging om door middel van geweld de regering in de Nederlanden omver te werpen, de privileges en de macht der Staten-vergaderingen te herstellen en aan de geloofsvervolging een einde te maken. Hij stelde zich ook in contact met de Watergeuzen, de vele ontevredenen in de Nederlanden, de Calvinistische gemeenten van Nederlandse vluchtelingen, de Hugenoten en met de Franse koning (door Coligny en Lodewijk van Nassau).

Vele plannen werden beraamd ter overrompeling van een of andere stad. Toen dit in 1572 met Brielle gelukte, bracht hij in allerijl een leger op de been en trok over Roermond en Mechelen op Bergen aan, waar Lodewijk belegerd werd.

Onverrichter zake moest hij terugtrekken en ging in het einde van 1572 over Kampen en Enkhuizen naar Holland, waar de opstandelingen een groot aantal steden hadden vermeesterd en hem in Juli te Dordrecht als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht hadden erkend. De Calvinisten waren er de ziel van het verzet en de prins moest om staatkundige redenen spoedig, tegen zijn zin, toelaten dat de Katholieke godsdienstoefeningen werden verboden. Waar hij kon nam hij hun persoon in bescherming en veroordeelde het optreden van Lumey.

Ook in zijn omgeving waren overtuigde Calvinisten invloedrijk (hij was bevriend met Mamix van St. Aldegonde en had De Villiers als hofprediker), zodat het geen verwondering wekt, dat hij in Nov. 1573 door deelname aan het avondmaal te Dordrecht zijn lidmaatschap der Hervormde Kerk betuigde; een overtuigd aanhanger van deze leer werd hij echter nimmer. Hij bleef in Erasmiaanse zin overtuigd, dat de waarheid niet bij één geloof berustte.

Willem woonde te Delft, gescheiden van zijn gemalin, met wie hij reeds in 1567 in onmin geraakte en die in deze jaren bewijzen gaf van geesteszwakte, terwijl zijn oudste zoon, Philips Willem, in 1567 naar Spanje was gevoerd. Hij was de ziel van het verzet in deze zeer moeilijke jaren, toen slechts een klein deel van Holland en Zeeland de strijd volhield en alleen een volkomen vertrouwen in het goed recht van de strijd deze kon doen volhouden. Des te ernstiger dat hij in Aug. 1574 door een zware ziekte tijdelijk de leiding uit handen moest geven. Vol vertrouwen in hem, gaven de Staten van Holland en Zeeland hem als „hoge overheid” weer bijna dictatoriale macht, maar de prins zelf wenste te regeren met de Staten. Voortdurend trachtte hij de andere gewesten tot deelname aan het verzet te bewegen en handig wist hij de onderhandelingen te Breda met Requesens daartoe te gebruiken. Na de muiterij der soldaten in 1576 konden pogingen tot samenwerking meer succes hebben en Oranje ging dan ook op voorstellen tot vredesonderhandelingen van de Staten-Generaal in.

Hij leidde van uit Middelburg de besprekingen te Gent ( Pacificatie van Gent). Hij werd daarbij in zijn ambten erkend en zijn bezittingen zouden worden teruggegeven. Daarna zette hij de strijd voort door wantrouwen te zaaien tegen Don Jan, de nieuwe landvoogd, en toen die waarschuwingen bewaarheid werden door diens verraad, erkende men algemeen de prins als de leider, strijdend voor Staten-invloed, privileges en geloofsvrijheid. Willem werd 23 Sept. 1577 onder geweldige geestdrift te Brussel ingehaald en benoemd tot ruwaard van Brabant. Ook toen Matthias van Oostenrijk door de Staten-Generaal tot landvoogd werd benoemd, bleef Oranje de eigenlijke leider. Hij had echter ernstig te kampen met de vurigheid der Calvinisten enerzijds en het conservatisme en particularisme anderzijds. Zijn streven naar samenwerking op voet van gelijkheid, tussen Calvinisten en Katholieken (z Religievrede) werd niet gewaardeerd en begrepen en meer en meer keerden zich de laatsten af van de prins, omdat hij gesteund werd door de eersten.

Tegenover Parma kon hij het strategisch en diplomatiek niet volhouden en hij moest, zeer tegen zijn zin, zich beperken tot enkele gewesten, waar de Calvinisten de baas waren en die zich bij de Unie van Utrecht tot voortzetting van het verzet verenigden. Oranje had deze nauwere verbinding noodzakelijk geacht, maar hoopte nog altijd alle gewesten te doen samenwerken, terwijl hij o.a. de bepalingen omtrent de godsdienst afkeurde. Hij betuigde dan ook pas in Mei 1579 zijn aanhankelijkheid. Sinds 1578 woonde hij te Antwerpen, nadat hij 12 Juni 1575 te Brielle gehuwd was met Charlotte de Bourbon, die hem een grote toegenegenheid toonde en een liefdevolle moeder ook voor haar stiefkinderen was. In Antwerpen bereikte hem de ban van Philips II, waarop hij door zijn hofprediker in felle en overtuigende woorden liet antwoorden (de Apologie), nogmaals zijn trouw aan de Staten-Generaal en de geloofsvrijheid betuigend. In Antwerpen beroofde hem Jean de Jaureguy bijna van het leven (18 Mrt 1582).

Hij verloor toen zijn derde vrouw en huwde kort daarop met Louise de Coligny (12 Apr. 1583), daarmee nog eens de band met Frankrijk nauwer aanhalend. Oranje verwachtte nl. van dit land steun tegen de Habsburgers, pleitte daarom ook voor overdracht der souvereiniteit aan Anjou en hield deze zelfs na de Franse Furie de hand boven het hoofd. Omdat Holland Anjou geen direct gezag wilde geven, kwam het plan op om, met Anjou als Heer der Nederlanden, de prins tot Graaf van Holland te verheffen. Hoewel enkele steden er tegen waren, werd dit plan ten slotte aangenomen, maar het pistool van Balthazar Gerards verhinderde de uitvoering; enkele dagen te voren, op 10 Juli 1584, werd Oranje, die sinds korte tijd weer zijn intrek genomen had in het voormalig klooster, nu Prinsenhof, te Delft, na het noenmaal neergeschoten.

Zijn grote kracht lag in zijn beminnelijk karakter, zijn talent om alle partijen bijeen te houden en verzoenend op te treden, zijn sterk vertrouwen in het goed recht en de eindoverwinning van de zaak, die hij voorstond. Hij liet uit zijn eerste huwelijk twee kinderen na, Philips Willem en Maria, uit zijn tweede huwelijk Maurits, Anna en Emilia, uit het derde Louise Juliana, Elizabeth, Catharina Belgica, Charlotte Flandrina, Charlotte Brabantina en Emilia Secunda, uit het vierde huwelijk Frederik Hendrik. Justinus van Nassau was zijn bastaardzoon.

Lit.: P. J. Blok, Willem de Eerste, prins van Oranje, 2 dln (99)» A. A. van Schelven, Willem van Oranje (1933, 4de dr. 1948); J W. Berkelbach van der Sprenkel, Oranje en de vestiging van de Ned. Staat (1946); F.

Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Nied. Aufstand, 3 dln (i9o6-'24); C. V. Wedgwood, William the Silent (Ned. vert. 1947); Geyl e.a., Wilhelmus van Nassouwen (1933); H. A. Enno van Gelder, Het politieke streven van de Prins van Oranje (De Gids 1933); Idem, De religieuze ontwikkeling van de Prins van Oranje (N.

Theol. Tijdschr., 1933).

Willem II

Prins van Oranje, Graaf van Nassau (’s-Gravenhage 27 Mei 1626 - 6 Nov. 1650), enige zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, werd opgevoed onder leiding van ds Rivet en toonde vooral belangstelling voor de wiskunde. Aan het losbandig hofleven nam hij met ijver deel. Na lange onderhandelingen slaagde Frederik Hendrik erin voor hem een huwelijk te bewerken met Henriette Maria, dochter van Karel I van Engeland, dat 12 Mei 1641 gesloten werd. Daarna nam hij deel aan de strijd tegen Spanje, terwijl tot zijn ergernis vredesonderhandelingen werden gevoerd.

Aangezien zijn vader reeds de „survivance” in al zijn ambten voor de prins had verkregen, volgde hij Frederik Hendrik onmiddellijk op als stadhouder van alle gewesten, behalve Friesland, en als kapitein-generaal. Na de vrede van Munster voerde hij onderhandelingen met Frankrijk, waarbij aan voortzetting van de oorlog werd gedacht, en probeerde hij de Staten te bewegen hulp te geven aan de Stuarts. Toen dit vergeefs bleek, gaf hij uit eigen middelen steun aan zijn zwager.

In heftig conflict met de Staten van Holland kwam hij over de afdanking van troepen, waarbij de staatsgezinde regenten poogden de stadhouderlijke macht tegen te gaan, terwijl de prins met steun van de Staten-Generaal deze verdedigde. Hij trad krachtig op, nadat een „bezending” langs de Hollandse steden op een fiasco was uitgelopen: met machtiging van de Staten-Generaal liet hij 6 leden van de Staten arresteren (Loevesteinse factie) en beraamde een overval op Amsterdam. Dit leidde tot onderhandelingen, waarbij Holland in hoofdzaak toegaf. Willem was toen zeer machtig, maar stierf aan de kinderpokken voordat hij van die macht kon gebruik maken.

Lit.: Archives de la Maison d’Orange-Nassau, 3e série, III en IV; brieven van W. II in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXVII; G. W.

Kernkamp, Willem II (1947) ; J. A. Wijnne, De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk (1885); P. Geyl, Oranje en Stuart (i939)

Willem III Hendrik

stadhouder van Holland, Zeeland enz. en koning van Groot-Brittannië en Ierland (’s-Gravenhage 14 Nov. 1650 - Hamptoncourt 19 Mrt 1702), de enige zoon van Willem II en Maria Stuart, de dochter van Karel I van Engeland, werd opgevoed aan het hof van zijn moeder en na haar vroegtijdige dood (1661) door zijn grootmoeder, Amalia van Solms.

Gedurig waren er tussen beide prinsessen moeilijkheden en ook na 1661 werd de positie van de Oranjepartij door vele onenigheden verzwakt. Hierdoor reeds werd de jeugd van de Prins verbitterd, nog meer toen de Staten van Holland op aandrang van de Oranjepartij en van Amalia van Solms zijn opvoeding zelf ter hand namen („de prins kind van staat”, 1666) en de Oranjegezinden zoals zijn opvoeder, Zuylesteyn, uit zijn omgeving verwijderden (De Witt zelf werd een zijner leermeesters). Zo kreeg de prins het geslotene, verbitterde en teruggetrokkene, dat hem verder kenmerkte.

In 1668 wist hij zich te doen erkennen als Eerste Edele in Zeeland, in 1670 nam hij zitting in de Raad van State, 25 Febr. 1672 benoemden de Staten-Generaal hem, voor één veldtocht, tot kapitein-generaal der Unie. Dadelijk bij het begin der vijandelijkheden toonde hij een grote energie en vastberadenheid. De Staten van Zeeland benoemden hem 2 Juli 1672 tot stadhouder; die van Holland volgden 4 Juli, terwijl de Staten-Generaal hem benoemden tot kapitein-generaal en admiraal der Unie. Met grote ijver zette hij zich aan het werk om het land in staat van verdediging te stellen en het leger te reorganiseren. De vredesonderhandelingen werden afgebroken, ook door zijn toedoen, en aan de Hollandse Waterlinie de verdediging georganiseerd, nadat de Prins de eerst door hem verdedigde IJsellinie had moeten ontruimen. Bij de moord op de De Witten treft hem geen schuld, maar tegenover de moordenaars toonde hij niet alleen een laakbare toegeeflijkheid, hij bevoorrechtte zelfs de schuldigsten.

Vervolgens verzette hij in vele Hollandse steden de wet en bracht er de Prinsgezinden op het kussen. Daarna kon hij aanvallend optreden tegen de vijand, maar een stoutmoedige tocht naar Charleroi had geen succes (Dec. 1672). Ook diplomatiek ontwikkelde de Prins grote kracht en het was vooral door zijn toedoen, dat Brandenburg, de Keizer, Spanje en Denemarken zich bij de Republiek aansloten tegen Frankrijk, daarmee aangevend wat het doel van heel zijn staatkundig leven zou zijn: de Republiek middelpunt van een Europese coalitie tegen de Franse overmacht, mede ter verdediging van het bedreigde Protestantisme. Zijn persoonlijke invloed heeft ook bijgedragen tot de Vrede van Westminster met Engeland (1674). Toen was hij er reeds in geslaagd de vijand Nederland te doen ontruimen, maar in het open veld bleek hij niet tegen de Franse generaals opgewassen: hij verloor de slagen bij Seneffe (1674) en Montcassel (1677).

Zijn oorlogvoering werd ook belemmerd door de tegenwerking der staatsgezinde regenten in Holland, die argwanend zijn groeiende macht en populariteit gadesloegen. Willem bracht nl., waar hy kon, zijn aanhangers op het kussen; daartoe gebruikte hij ook de grote macht, die de regeringsreglementen van 1675 in Utrecht, Gelderland en Overijsel hem gaven in die gewesten, waarvan hij ook stadhouder werd. Bovendien waren zijn ambten van stadhouder en kapitein-generaal hem erfelijk in de mannelijke linie opgedragen.

Zeer tegen zijn zin bewerkte zijn tegenpartij de afzonderlijke vrede met Frankrijk en hij toonde zijn ongenoegen door, nog na de totstandkoming daarvan, bij St-Denis de vijand slag te leveren, onder voorwendsel niet officieel op de hoogte te zijn gebracht (14 Aug. 1678). Reeds was zijn positie toen versterkt door zijn huwelijk met Maria Stuart, de oudste dochter van de latere Jacobus II (14 Nov. 1677 te Londen).

In de nu volgende jaren deed de Prins (hierin vertegenwoordigd door Waldeck) vele pogingen de uiteengevallen coalitie te herstellen door aaneensluiting van de Duitse vorsten, daarin gesteund door de keurvorst van Brandenburg, zijn oom en vroegere voogd.

Amsterdam, de enige van hem onafhankelijke stad, verzette zich met hand en tand tegen zijn plannen. Door de vervolgingsmaatregelen van Lodewijk XIV tegen de Hugenoten, door diens eigenmachtige annexaties en door de troonsbestijging van de Katholieke Jacobus II in Engeland kregen Willems plannen grote steun en in 1686 kwam de lang begeerde coalitie althans ten dele tot stand (Verbond van Augsburg). Nu eindelijk onderwierp ook Hendrik Casimir II, de naijverige Friese stadhouder, zich aan zijn beleid.

Voortdurend stond Willem in verbinding met verschillende personen in Engeland, die tegen Jacobus II in oppositie waren en hem ten slotte uitnodigden naar Engeland over te komen om de vrijheden en het Protestantisme te redden. Een vloot werd uitgerust, een leger op de been gebracht, alles onder voorwendselen en in het geheim, de Staten Generaal gaven hun toestemming, de Staten van Holland waren zelfs bereid mede te werken, toen zij zagen, dat Frankrijk ook de Hollandse handelsvoordelen bedreigde. Terwijl Lodewijk zijn troepen naar de Palts dirigeerde, stak Willem naar Engeland over en landde 14 Nov. 1688 bij Torbay. Het leger onder Marlborough liep vrijwel onmiddellijk naar hem over, Jacobus nam de wijk naar Frankrijk. Omdat Maria en Willem weigerden als koningin en prins-gemaal te worden aanvaard, verklaarde het Parlement hen beiden tot koningin en koning van Groot-Brittannië (23 Febr. 1689) onder opstelling van een Declaration of Rights. De Prins kon nu al zijn kracht wijden aan de strijd tegen Frankrijk: de Republiek en Engeland traden toe tot het Groot Verbond van Wenen (1690), een algemene coalitie, zoals Willem altijd gewenst had.

Eerst moest hij in Ierland Jacobus verslaan, wat hem gelukte door de grote overwinning aan de Boyne (10 Juli 1690), waarna het eiland op erbarmelijke wijze aan de Protestantse Engelsen werd onderworpen (z Ierland, geschiedenis). Even meedogenloos trad hij op in Schotland, om het, vermeend, verzet der Hooglanders te onderdrukken (z Schotland, geschiedenis). De regering liet hij grotendeels aan zijn ministers over, enigen zijner vrienden, met uitgebreide landgoederen begiftigd, in Engeland achterlatend (z Bentinck) en trok zo spoedig mogelijk naar het vasteland om Frankrijk persoonlijk te bestrijden.

Militair had hij echter weinig succes: bij Fleurus, Landen-Neerwinden en Steenkerke werd hij telkens verslagen, maar hij toonde zich een meester in de terugtocht en het zich snel herstellen, zodat Lodewijk weinig profijt kon trekken van zijn overwinningen, evenals hij de ziel bleef der zeer verdeelde bondgenoten en krachtig zorgde, dat zowel de Republiek als Engeland hem bleef steunen. In 1695 stierf zijn gemalin. Bij de Vrede van Rijswijk zag hij zijn streven deels beloond: Frankrijk breidde zijn macht niet uit en erkende de troonsafstand van Jacobus. Willem zelf kreeg het prinsdom Oranje terug. Nu moest hij al zijn energie wijden aan de Spaanse troonkwestie (z Spaanse Successieoorlog), waarin eindeloos onderhandeld moest worden, opdat het politiek evenwicht niet geheel zou worden verbroken door de machtsuitbreiding öf van Frankrijk óf van de Keizer.

Toen door de dood van de Beierse erfprins en door de koppigheid van Lodewijk XIV alles anders liep dan Willem had gewild, bewerkte hij opnieuw een grootse coalitie (Haags Verbond) tegen Frankrijk, doch vóórdat de vijandelijkheden waren begonnen, stierf hij, door een noodlottige val van zijn paard. De oorlog bewerkte desalniettemin de totstandkoming van de verdeling, zoals Willem die had gedacht.

Zijn karakter, gesloten en stug, heeft hem èn in Nederland vooral in Engeland, waar hij een vreemdeling bleef, weinig vrienden gegeven, maar zijn energie en vasthoudendheid hebben de bewondering van vriend en vijand gewekt. Hij heeft zijn doel bereikt, ondanks zijn altijd zeer zwakke gezondheid, maar hij heeft daartoe, niet altijd kies de middelen gekozen en hij heeft daartoe te veel gevergd van de krachten der Republiek, zoals hij het van zichzelf eiste. Hij heeft geen kinderen gehad, zijn erfgenamen waren zijn neef Johan Willem Friso en koning Frederik I van Pruisen; zijn opvolgster in Engeland was zijn schoonzuster Anna Stuart.

Lit.: Dict. of Nat. Biography XXI (1909); Nieuw Ned. Biogr. Wdb. I (1911); behalve de daar vermelde lit. nog: N. Japikse, Prins W.

III. de stadhouder-koning (2 dln, 193033); G. J. japikse, De gesch. v.h. huis Oranje-Nassau, I (2de dr., 1948); P. Geyl, W. III, de stadhouder-koning (in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, Dec. 1950): J. K. Oudendijk, W.

III, stadh. v. Holland, koning v. Eng. (1953).

Willem IV Karel Hendrik Friso

eerste erfstadhouder van alle Verenigde Nederlanden (Leeuwarden i Sept. 1711 - Huis ten Bosch 22 Oct. 1751), zoon van Johan Willem Friso en Maria Louisa van Hessen, noemde zich, nadat wegens het uitsterven van schier alle takken van de Ottose linie van het huis Nassau, zijn Duits gebied aanzienlijk was uitgebreid, prins van Oranje en Nassau. Terstond na zijn posthume geboorte werd hij door de Staten van Friesland benoemd tot stadhouder, onder voogdij van zijn moeder „Marijke-Meu”.

In 1718 wezen de Staten van Stad en Lande hem aan tot stadhouder, in 1722 Gelre en Drente. Hij bezocht de hogescholen te Franeker en Utrecht en toonde een voorkeur voor de studie van het recht en de geschiedenis. Bij zijn meerderjarigheid (1729) aanvaardde hij het stadhouderschap in Gelre, Drente en Stad en Lande, in Friesland twee jaar later. In 1734 trad hij in het huwelijk met Anna van Hannover, dochter van de Engelse koning George II. Dit huwelijk, dat de Hollandse regenten ernstig ontstemde en hen tot tegenwerking genoopt had, heeft zijn aanzien in de Republiek niet versterkt, waarvoor trouwens, om politieke redenen, de Engelse diplomatie zich nauwelijks moeite gaf. Hij leefde in Leeuwarden of op Het Loo, terzijde van de staatszaken.

Toen in 1742 een legeruitbreiding aan de orde was wegens de Oostenrijkse successieoorlog, werd hem de functie van luitenant-generaal aangeboden, waarop hij met een weigering antwoordde. In 1747 trad onverwacht een verandering in.

De Franse inval in Staats-Vlaanderen wekte plotseling een volksbeweging, die in enkele dagen zijn verheffing tot stadhouder in Holland, Zeeland, en tot kapitein-generaal en admiraal-generaal der Unie bewerkte, welke ambten erfelijk verklaard werden in de mannelijke en vrouwelijke lijn. Bovendien benoemde men hem tot opperdirecteur van de Oost- en West-Indische Compagnieën.

Deze machtsuitbreiding heeft niet de gevolgen gehad, welke mogelijk waren en verwacht werden.

Ingrijpende hervormingen van het staatsbestel bleven uit, al kwamen wel enkele partiële verbeteringen tot stand (z Pachtersoproeren). Van het plan om door een gewijzigd tariefbeleid handel en industrie te stimuleren kwam niets terecht. Zijn ziekelijkheid kan in deze veel verklaren maar niet alles. Een man van wilskracht was Willem TV allerminst, hij had een meegaand karakter en was een beminnelijke persoonlijkheid. Zijn begrip van de toestanden was beperkt: het bleef hem verborgen, dat de snelheid waarmede het regentendom voor de volksbeweging capituleerde, aantoonde hoezeer dat regentendom innerlijke krachten miste. Daarom tekent het ongebroken blijven van de oligarchie voortreffelijk de mislukking van zijn stadhouderschap.

Toen hij in 1751 overleed liet hij twee kinderen achter, zijn dochter Carolina en een driejarig zoontje Willem (V).

PROF. DR L. G. J. VERBERNE



Lit.: z Pachtersoproeren. N. Japikse, De geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau(2 dln, 2de dr. 1948); W. H. de Beaufort, Engelsche en Hollandsche vrijhandelsplannen (Hist. Opst., 2 dln,

Willem V

prins van Oranje en Nassau, erfstadhouder van alle Verenigde Nederlanden (‘s-Gravenhage 8 Mrt 1748 - Brunswijk 9 Apr. 1806) was de zoon van de voorgaande. Het vroegtijdig overlijden van zijn vader (1751) veroorzaakte weinig moeilijkheden inzake de opvolging.

Zonder enig verzet aanvaardde men de moeder als voogdes van haar kinderen en als gouvernante voor haar zoon. Na haar overlijden (1759) kwam de voogdij aan Brunswijk , die benoemd werd tot waarnemend kapitein-generaal der Unie. De stadhouderlijke functies zouden echter door de Staten der gewesten worden uitgeoefend, behalve in Friesland waar Marie Louise als gouvernante werd erkend. Tn 1766 werd Willem V meerderjarig en aanvaardde al de waardigheden van zijn vader metterdaad. Echter, door de Acte van consulentschap bond hij zich geheel aan Brunswijk als raadsman.

Hij huwde op 4 Oct. 1767 met prinses Wilhelmina van Pruisen, die hij generlei invloed op de staatszaken gunde. Er veranderde dus weinig, althans naar het uiterlijk, want de neergang van het stadhouderschap was al begonnen. Dit bleek duidelijk tijdens de Amerikaanse vrijheidsoorlog en vooral tijdens de ongelukkige Vierde Engelse oorlog, welke de machteloosheid van de Republiek hard te zien gaf. De ontevredenheid nam hand over hand toe en richtte zich eerst tegen Brunswijk en daarna tegen de stadhouder zelf, wiens macht, met name in Holland, door allerlei maatregelen werd aangetast. Willem V, die het inzicht miste de actie te analyseren Patriotten), bood slechts een apathisch verzet en verliet in 1784 met zijn gezin, toen men hem het commando over het garnizoen ontnam, ’s-Gravenhage en vestigde zich achtereenvolgens te Breda, op Het Loo en te Nijmegen. Aan deze toestand kwam een einde door een gewapende interventie van Pruisen (z Patriotten, z prinses Wilhelmina): in 1787 was de stadhouder in al zijn functies en rechten hersteld.

Ook na deze restauratie deed Willem V niets tot hervorming van het staatsbestel. De declaratoirpolitiek (z Patriotten) werd angstvallig voort gezet, een redelijke amnestie-politiek ten aanzien van de verslagen Patriotten bleef uit. Zo bedierf de restauratie terstond haar eigen toekomst. Het was de stadhouder ten enenmale verborgen, dat het democratisch patriotisme de toekomst had. Zo kon de hervormingsbereidheid van Van de Spiegel, hoewel enigermate gesteund door de prinses, slechts bescheiden successen behalen. Het einde kwam in 1795.

Toen Willem V begreep, dat de Staten bij hun pogingen om contact op te nemen met de Franse legerleiding, die het grondgebied van de Republiek bezette, slechts op eigen veiligheid bedacht waren en niet van de stadhouder repten, verlieten hij en de zijnen ’s-Gravenhage (18 Jan. 1795) om over Scheveningen naar Engeland uit te wijken (z Bataafse Republiek), waar men zich vestigde eerst te Kew en weldra te Hamptoncourt. In den vreemde bleef de stadhouder zijn functies theoretisch handhaven om ze ten aanzien van het overzees bezit in practijk te brengen door de brieven van Kew (Febr. 1795). Daarin gaf hij de gezagdragers in de Nederl. koloniën bevel zich over te geven aan zijn bondgenoten, de Engelsen, die een verovering door de Fransen zouden voorkomen en de bezittingen teruggeven, zodra door een vrede met Frankrijk de zelfstandigheid van de Republiek en haar historisch staatsbestel hersteld waren. De prins rekende dus op een tweede restauratie. Daarvan getuigt eveneens zijn proclamatie — die van de erfprins trouwens ook — bij de Engels-Russische inval in Noord-Holland (1799), welk stuk geheel gedragen werd door de geest van het ancien régime. Eerst in 1801 begon Willem V in te zien, dat het oude voorbij was.

Hij vaardigde toen (26 Dec. 1801) te Oranienstein in Nassau, waar hij zich kort te voren gevestigd had, een verklaring uit, welke zijn aanhangers in Nederland toestond het nieuwe bewind te dienen. Sedert leefde hij te Oranienstein als vorst van Nassau, in hoofdzaak van een Engels jaargeld, dat hem toegekend werd om de financiële moeilijkheden waarin hij verkeerde te overwinnen. Zijn ambten toch waren afgeschaft; zijn bezittingen in de Nederlanden waren door de Fransen geconfisqueerd en aan de nieuwe machthebbers overgedragen. Ook de meeste van zijn Duitse bezittingen waren verloren gegaan. Er is vrij spoedig over schadeloosstelling gedacht, met name in Duitsland. De gedachte kreeg vorm in een Frans-Pruisisch verdrag (1802), dat in hoofdzaak door bemiddeling van de Pruisische gezant te Parijs tot stand kwam.

Aan de Oranjes werd, tegen afstand van ambten en domeinen in Nederland, overgedragen het bisdom Fulda, de abdijen Corvey en Weingarten benevens enkele steden waaronder Dortmund. Het geruchtmakende bezoek dat erfprins Willem Frederik te Parijs aflegde en waarbij hij confereerde met de Bataafse gezant Schimmelpenninck en éénmaal door Napoleon ontvangen werd, heeft in dezen nauwelijks betekenis gehad. Willem V weigerde de overeenkomst te aanvaarden: hij sprak van gestolen goed. Enkele jaren later, juist toen Nassau door een nieuwe oorlog ernstig bedreigd werd, overleed Willem V plotseling aan een beroerte.

PROF. DR L. O. J. VERBERNE

Lit.: Behalve de algem. lit. over het tijdvak (z Bataafse Republiek): C. van der Aa, Gesch. van het leven, karakter en lotgevallen van Willem V (3 dln, 1800); N. Japikse, De gesch. van het Huis Oranje-Nassau (2 dln, 2de dr. 1948); J. W. A. Naber, Corresp. v. d. stadhouderlijke familie, 1777-1820 (5 dln, 1931-1936); Idem, Prinses Wilhelmina (1908).

< >