Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VERSPREIDING

betekenis & definitie

(bij planten). Deze geschiedt op diverse wijzen:

1. Verspreiding van planten door het uitgroeien der rhizomen. In verband hiermee zij gewezen op het optreden van een varen-, gras- of andere vegetatie op door brand of wind, ook wel door de mens blootgelegde gebieden, op de begroeiing van stranden en duinpannen door het voortkruipen van de Carexrhizomen, van het groeien van venen en drijftillen door de horizontale uitbreiding van het riet enz. Door ontwikkeling van speciale openingsmechanismen aan vruchten en sporangiën kunnen zaden en sporen op enige afstand weggeslingerd worden. Dit geschiedt o.a. op de volgende wijze. De vruchtwand (i.c. de sporangiumwand) kan een grote spanning vertonen door de turgor der cellen. Deze turgor bereikt aan het einde van de vegetatieperiode een maximumwaarde en is dan zo groot, dat de geringste stoot voldoende is om het orgaan te doen barsten en de zaden of sporen met de inhoud weg te spuiten (dit heeft plaats bij zwammen en ook bij hogere planten).
2. Verspreiding door mens en dier of zoöchorie kan wederom op drieërlei wijze geschieden:

a. endozoïsch, doordat vrucht en zaad in hun geheel geconsumeerd worden en het zaad met het excrement op een andere plaats gedeponeerd wordt;

b. epizoïsch, doordat de vruchten en zaden zich aan de haren en veren, soms ook in het vlees der dieren vastzetten en zo vervoerd worden;

c. synzoïsch, doordat van een bepaalde groep van planten zaden en vruchten verzameld en slechts gedeeltelijk geconsumeerd worden. Het aandeel van de mens valt vnl. in de eerste twee groepen van bemoeienissen, hoewel door handel en verkeer ook planten uit de derde groep in aanmerking komen om door de mens verspreid te worden.

3. Water en wind als middelen van vervoer (hydrochorie en anemochorie). Het vervoer te water komt alleen voor moeras- en waterplanten en de kustvegetatie in aanmerking. Hiervoor is het noodzakelijk, dat de vruchten en zaden kunnen drijven. Dit wordt mogelijk gemaakt door luchthoudend weefsel. De zaden van de tropische Nymphaeacee Euryale ferox hebben een luchthoudende arillus, zonder welke zij zinken. De kokosnoot drijft gemakkelijk dank zij het vezelige, luchthoudende mesocarp. Een tweede vereiste is, dat het water niet kan binnendringen, wat rotting zou veroorzaken. Beschuttende lagen zijn van verschillende aard: waslagen, verkurkte lagen, terwijl bij kleine vruchten en zaden haren of een onregelmatig oppervlak vaak een moeilijk te bevochtigen laag vormen, die ze meteen op een luchtkussen doet drijven. Vruchten, die door de wind verspreid worden, bezitten vaak vleugels, haren of dergelijke aanhangselen; men denke aan het vruchtpluis der Composieten enz. Zaden zijn vaak zeer licht (Orchideeën, Pirolaceeën enz.) en worden dan door de wind gemakkelijk meegenomen.

Als laatste middel van verspreiding moet genoemd worden de verspreiding van gehele planten door de wind. Dit verschijnsel treft men vooral in steppen en woestijnen aan. De gehele plant rolt zich bij droogte in elkaar tot een min of meer ronde bal, die door de wind voortgerold wordt. Een voorbeeld is de Salsola pestifer, „tumble weed”, in de prairiën van Noord-Amerika.

< >