(Estados Unidos de Venezuela, d.i. Ver.
Staten van Venezuela), federatieve republiek in het N. van Zuid-Amerika, grenst in het N. aan de Caraïbische Zee, in het O. aan Brits Guyana, in het Z. aan Brazilië en in het Z.W. en W. aan Colombia. De totale oppervlakte bedraagt 915 447 km2, het aantal inw. werd in 1952 geschat op 5 280 000 (in 1890 ruim 2,3 millioen).Natuurlijke gesteldheid.
De oppervlakte van Venezuela wordt in drie delen gesplitst door een aantal bergruggen:
1. het bergachtige gebied in het N. en N.W.;
2. het Orinoco-bekken met llanos in het noordelijk deel en uitgestrekte bossen in het Z. en Z.W.;
3. de Hooglanden van Guyana in het Z.O.
Een bergrug van de Andes, de Sierra Nevada de Mérida, dringt in N.O. richting tot aan de kust door en vormt de waterscheiding tussen de Orinoco en de rivieren in het N. van Colombia (de Magdalena en de Cauca). De hoogste top in deze keten is de met eeuwige sneeuw bedekte Concha, die tot 4700 m reikt. Langs de kust strekken zich 2 uitlopers van deze keten naar het O. uit, waartussen een vruchtbaar dal ligt, dat zeer dicht bevolkt is. Het Meer van Maracaibo wordt omgeven door een laagvlakte, die ook dicht bevolkt is. De llanos in de brongebieden van de Orinoco zijn zeer uitgestrekte grasvlakten (te vergelijken met de prairies in Noord-Amerika). Grote delen er van worden in het regenseizoen overstroomd.
Dezelfde regen heeft op het hoger gelegen Z.O. deel van het land tot over de grenzen met Brits-Guyana enorme bossen en oerwouden doen ontstaan, waar slechts hier en daar nog primitieve Indianenstammen leven. Tussen bos en llanos strekken zich savannes uit, waar al een schaarse boomgroei voorkomt. Het aantal rivieren in Venezuela wordt geschat op ruim 1000, waarvan de Orinoco reeds meer dan 400 zijrivieren telt. Tot de voornaamste behoren de Meta en Apure van links en de Garoni van rechts. Door middel van de Rio Negro en de Casiquiare is de Orinoco verbonden met de Amazone. De Orinoco zelf is bevaarbaar tot aan de Colombiaanse grens.
Van de ruim 200 meren is dat van Maracaibo het grootste (ca 20 800 km2); in werkelijkheid is het een door de zee ondergelopen depressie. Andere grote meren zijn die van Valencia, Zulia, Laguneta en Tagarigua. De kust vertoont vele inhammen, die voor de scheepvaart dikwijls een goede haven bieden. Tot de grootste behoren die van Venezuela, Paria, Cariaco en Caro. Langs de kust liggen 71 eilanden met een gezamenlijke oppervlakte van 38 000 km2. De grootste van deze is het eiland Margarita, ten N. van het schiereiland Araya. Dicht hierbij liggen Tortuga en enkele kleinere groepen, die alle vrijwel onbewoond zijn.
Geologisch bestaat het Hoogland van Guyana uit archaïsche granieten en gneisen, waarover lagen van meer recente oorsprong. De llanos zijn over grote uitgestrektheden bedekt met tertiaire en quartaire grint- en zandlagen. De gebergten, die tot het Andesmassief behoren, zijn alle jong; tertiaire lagen van bazalt en granieten liggen in talrijke breukvlakken over elkaar. De quartaire sedimenten in en rondom het Meer van Maracaibo bedekken cretaceïsche en tertiaire lagen, waar petroleum in grote hoeveelheden voorkomt.
Klimaat.
Het klimaat van Venezuela is in zijn geheel tropisch, behalve op de grotere hoogten der bergen. Aan de kust en op de hellingen van de Maritieme Andes wordt de tropische hitte sterk getemperd door zeewinden. Maar naar het Z. en in de vlakte van de Orinoco is het klimaat veel droger en heter; ook zijn hier de verschillen tussen dag- en nachttemperatuur vrij groot. In de periode tussen Apr. en Oct. valt verreweg de meeste regen; dit is ook de periode met de hoogste temperaturen. Op de llanos verdort het weideland in de droge periode en de rivierbeddingen drogen uit. De gem. jaartemp. van Caracas (op 1030 m) is bijna 20 gr. C. en er valt hier van 600 tot 800 mm regen per jaar.
Planten- en dierenwereld.
De planten- en dierenwereld sluit zich in grote trekken aan bij die van de Guyana’s, Brazilië en Colombia. Tropische vegetatie vindt men langs de kust, in het Maracaibo-bekken en in bepaalde delen van de Orinocovallei. Na 400 m hoogte wordt de vegetatie semitropisch, tussen 1000 en 2000 m hoogte is de vegetatie als in gematigde streken en daarboven is deze min of meer alpien. De tropische zone wordt gekenmerkt door de oliepalm, terwijl in deze zone cacao, bananen, sinaasappelen en citroenen worden verbouwd. Andere fruitsoorten zijn de guave, de mango, de papaya, de zapote, de aguacate en de granadilla. In de bossen komen vele houtsoorten voor, o.m. de cederboom, de mahonieboom, djatihout en indigo.
Talrijke soorten apen leven in de bossen en in de bergen huizen o.m. de jaguar, de poema, de vampier, beren en herten. In de vlakten leven in halfwilde toestand paarden, ezels en vee. De tapir woont in de bossen ten Z. van de Orinoco. Talrijk zijn ook de soorten tropische vogels, w.o. de pelikaan, de flamingo en meer dan 32 soorten adelaars. De reptielen zijn groot, kleurrijk en over het algemeen niet vergiftig. De bekendste zijn de boa, de ratelslang en de anaconda.
Ook worden er krokodillen in de rivierbeddingen gevonden. Van de vergiftige spinnen is de tarantula algemeen. Vis en schildpadden zijn talrijk.
Bevolking.
Venezuela wordt verdeeld in de volgende 20 staten, 2 territoria en een federaal district.
Zoals vermeld werd het aantal inwoners in 1952 geschat op 5 280 000. Hierbij moeten nog bijna 100 000 Indianen worden gerekend. De bevolking neemt snel toe, niet in het minst door het hoge geboortecijfer, dat (1951) 44,3 bedroeg (in Nederland: 22,3). Het sterftecijfer is voor een Zuidamerikaans land laag en bedroeg (1951) 11,2 (in Nederland: 7,5). De belangrijkste steden in Venezuela zijn de hoofdstad Caracas met (1950) 488000 inw. (met voorsteden 695000), Maracaibo (de oliestad) met 232 500 inw., Barquisimeto, in het suikerdistrict (105 100 inw.), Valencia (88 700 inw.), Maracay (65 800 inw.) en San Cristóbal (56 100 inw.). Het grootste deel van de bevolking bestaat uit Mestiezen met een kleine bovenlaag van zuivere afstammelingen van Spanjaarden.
In de gebieden ten Z. van de Orinoco wonen nog zuivere Indianen van de Arawak- en Carib-stammen. De invloed van negerbloed is in Venezuela gering. Na Wereldoorlog II zijn talrijke D.P.’s uit Europa toegelaten. De godsdienst is R.K., maar er is vrijheid van godsdienst voor alle andere richtingen.
Er zijn 2 aartsbisschoppen, een te Caracas en een te Mérida. Op lagere scholen wordt slechts godsdienstonderwijs gegeven aan kinderen van ouders, die hiertoe de wens te kennen gegeven hebben. Lager onderwijs is verplicht van 7 jaar af. Er waren in 1951 ca 180 middelbare scholen. Hoger onderwijs wordt gegeven aan de Universiteit van Los Andes te Mérida (870 studenten in 1951), de Centrale Universiteit van Caracas (gesticht in 1632, met 4750 studenten), de Universiteit van Zulia te Maracaibo (840 studenten) en aan het Instituto Pedagógico te Caracas (450 studenten). In 1947 werd te Caracas een Universiteit voor arbeiders opgericht, die evenwel meer te vergelijken is met de Nederlandse volkshogeschool.
In 1941 was 56,6 pet van de bevolking boven 10 jaar analphabeet. De taal is Spaans.
Middelen van bestaan.
De oppervlakte van Venezuela kan worden verdeeld in 3 zones: de landbouwzone, de weidegrond en de bossen. De weidegordel vindt men vooral langs de oevers van de Orinoco en andere rivieren, waar meer dan 5 millioen stuks vee grazen, alsook talloze paarden en halfwild vee. Het fokken is als gevolg van verschillende burgeroorlogen in de laatste jaren sterk verminderd. Toch vormen huiden nog een belangrijk exportartikel en een deel van het leer wordt in de inheemse industrie verwerkt. Om de boeren wetenschappelijk voor te lichten, zijn 15 agrarische proefstations en 30 veterinaire instituten opgericht. Ruim 20 pct van de bevolking werkt in de landbouw, die met name wordt uitgeoefend in de dalen, tegen de hellingen van de bergen en in de kustvlakte, te meer, daar hier de regenval ruim voldoende is.
De llanos kunnen alleen agrarisch productief gemaakt worden door middel van irrigatie. Koffie, in 1784 uit Martinique geïntroduceerd, is nog steeds het voornaamste landbouwexportproduct, al is de productie in de laatste jaren sterk afgenomen. Cacao wordt in het droge seizoen van Oct. tot Mrt geoogst en gemalen en wordt vooral verbouwd op ca 13 000 plantages, die op 1600 m hoogte tegen de Caribische hellingen rondom Trujillo en Mérida liggen. Een deel wordt in het land zelf verwerkt tot chocolade, het overige deel heeft een vaste buitenlandse markt. De kwaliteit is uitstekend. Suiker, eveneens grotendeels voor de export, wordt verbouwd op ruim 18 000 plantages in de kustvlakten en in de laaglanden van Zulia.
Als vierde landbouwproduct voor export geldt de tabak, die grotendeels naar Cuba gaat, om daar tot sigaren te worden verwerkt. De andere landbouwproducten zijn niet of nauwelijks voldoende om in de nationale behoefte te voorzien. Rijst (met een stijgende productie) in de vochtige dalen, tarwe op de hellingen van de Andes, katoen (met een dalende productie, ten gevolge van arbeidsmoeilijkheden), maïs, zoete aardappelen, bonen, cassave en fruit zijn van belang voor de inheemse consumptie.
Ondanks onoordeelkundige kap heeft Venezuela nog enorme reserves aan hout. Men schat, dat de helft van het land met bos is bedekt en hiervan ligt de helft ten Z. van de Orinoco. Mahonie, Spaanse en witte ceder zijn commercieel gezien het belangrijkst. Het verzamelen van balata en rubber is in Wereldoorlog II, toen de productie van het Verre Oosten uitviel, weer opnieuw begonnen. Er wordt thans door houtvesters en instituten voorlichting gegeven over het doelmatig exploiteren van bos. Andere bosgebieden zijn tot Nationaal Park geworden. De visvangst beperkt zich tot het verzamelen van parels bij de eilanden in de Caraïbische Zee, hoewel de bedden hier uitgeput raken.
De periode van hoogconjunctuur, waarin het land thans verkeert, is vooral het gevolg van de rijkdom aan delfstoffen, met name petroleum, maar ook goud, ijzer en diamanten. Venezuela is de grootste exporteur ter wereld van petroleum en op de V.S. na de grootste producent er van. De olie werd in 1914 in het bekken van Maracaibo ontdekt, maar de grote productie begon in 1922 met het ontdekken van het La Rosa-veld. Ca 70 pet van de productie komt nog steeds uit het gebied van Maracaibo. In de staten Monagas, Anzoategui en het territorium van de Delta van de Amazone, alle in het O. van het land gelegen, wordt ook olie gevonden. Alleen reeds de winst in 1949 bedroeg 27 pct van het kapitaal, dat in de Venezolaanse olie-industrie is geïnvesteerd.
Hoewel die mogelijkheid bestaat, heeft de regering van het land nog geen concessies gekocht, zodat deze alle in buitenlandse handen zijn. De drie grootste groeperingen zijn de „Creole” (Standard Oil Company) met 45 pct, de Royal Dutch Shell met 31 pct en de Mene Grande (Gulf Oil) met 15 pct van de totale productie. Een officiële schatting van de reserves op 1 Jan. 1947 wees ca 1100 millioen ton uit. Goud wordt gedolven in de streek ten Z.O. van Ciudad Bolivar, maar de productie neemt af. De voornaamste mijn is in Canadese handen. Phosphaatlagen worden gevonden in de staat Falcón, steenkool van slechte kwaliteit in Falcón, bij Coro en bij Naricual.
Zout, ijzer, tin, magnesium, asbest en mica worden thans op min of meer grote schaal gewonnen. Onder leiding van de V.S. (de United States Steel Corporation) worden er sinds 1951 grote ijzerreserves in exploitatie genomen. Ook industriediamant wordt in belangrijke hoeveelheden gewonnen. Het grootste deel van de ruwe petroleum wordt op Aruba en Curaçao geraffineerd. De industrie van het land is nog weinig ontwikkeld, zodat de meeste fabrikaten moeten worden geïmporteerd. Verwerking van hout is de belangrijkste industrie.
Er zijn katoenfabrieken in Valencia, Caracas, Maracay en Cumana, voorts cementfabrieken, chocolade- en glasindustrie. De leer- en rubberindustrie breidt zich uit, evenals het raffineren van olie op eigen grond. De welvaart van de bevolking is de laatste 30 jaar sterk toegenomen, ondanks het feit dat vrijwel al het geïnvesteerde kapitaal van buitenlandse oorsprong is (de V.S. hebben 2,5 milliard dollar geïnvesteerd, dat is meer dan in enig ander land, behalve in Canada).
Door industriële uitbreiding hoopt de regering van Venezuela de eenzijdige economie van het land op te heffen. Dank zij de vele natuurlijke baaien en inhammen bezit het land een groot aantal havens, waarvan La Guaira (op 37 km van Caracas) en Maracaibo de voornaamste zijn. De laatste heeft de grootste jaarlijkse tonnage, voert ruwe petroleum uit en onderdelen van olie-installaties in. Andere havens zijn Puerto Cabello, Carupano, Guanta, La Vela, Amuay en Puerto Sucre. Een nieuwe haven in het binnenland aan de samenvloeiing van Orinoco en Caroni, Puerto Ordaz, heeft vooral als taak het ijzer, dat bij Ciudad Bolivar wordt gedolven, naar de V.S. af te voeren. Hiertoe is eveneens een arm van de Orinoco gekanaliseerd en uitgediept.
Negen nationale en twee Britse spoorwegmaatschappijen exploiteren ca 1000 km spoorweg. De oliemaatschappijen hebben nog 100 km spoorlijn in exploitatie. Andere spoorlijnen zijn van locaal belang. Aan goede wegen, die het gehele jaar berijdbaar zijn, vindt men ruim 6100 km. De Simón Bolivarweg, het Venezolaanse gedeelte van de Pan American Highway, werd in 1943 geopend. De eigen handelsvloot is onbelangrijk. Vliegvelden vindt men o.a. bij Caracas (Maiquetia op 30 km); dit wordt o.m. aangevlogen door de K.L.M.
Bestuur.
Venezuela is een bondsstaat, waar de wetgevende macht, volgens de Grondwet van 13 Juni 1914, berust bij een Congres, bestaande uit een Senaat van 40 leden en een Kamer van Afgevaardigden van 160 leden. Er zijn 2 senatoren voor elke staat en 1 afgevaardigde voor iedere 40 000 inwoners van Venezolaanse nationaliteit. De president wordt voor 7 jaar gekozen. De eerste Grondwet werd in 1811 opgesteld.
Vlag, wapen, volkslied
De vlag bestaat uit 3 horizontale banen, geel, blauw en rood. In de blauwe baan bevinden zich 7 witte sterren in halve cirkelvorm. Het wapen is een schild, verdeeld in 3 vlakken: in het onderste blauwe vlak een zilveren, springend paard, in het rode linkerbovenvlak een korenschoof en in het gouden rechterbovenvlak een drietal zwaarden, waaromheen een vaandel is gebonden. Het wapen wordt gedekt door 7 gouden sterren en 2 horens des overvloeds. Een band onder het wapen vertoont het devies: „Independencia Libertad. 5 de Julio 1811. 8 de Marzo 1864”. Het volkslied stamt uit 1811; de beginregel is: Gloria al bravo pueblo. De tekst is van Vincente Salias, de muziek van Guan Landaeta.
Munt.
Venezuela heeft als munteenheid de bolivar; de pariteit van de bolivar (1952) komt overeen met 1 bolivar = 29,85 cents $).
Weermacht.
Volgens een wet van Juli 1942 moeten alle Venezolaanse burgers van 18 jaar in de actieve strijdmacht dienen en wel als volgt: uit vrije beweging voor de tijd van 1 jaar, die daartoe bij loting worden aangewezen gedurende 2 jaar en degenen die onwillig zijn om dienst te nemen gedurende 3 jaren. Allen blijven daarna in de reserve tot hun 45ste levensjaar.
Het actieve leger, met een sterkte van 10 000 militairen van alle rangen, bestaat uit 8 infanteriebrigades en verder uit eenheden artillerie, pioniers, cavalerie, luchtstrijdkrachten en andere diensten. De marinestrijdkrachten omvatten: 5 fregatten (in 1945 gekocht van Canada), een nieuwe sleepboot van 1400 ton, 2 hulpvaartuigen (de Caribe en Esteban Rojas), 5 patrouillevaartuigen, 4 motorbarkassen, een oefenschip (landingsvaartuig) en het jacht van de president. Drie torpedojagers van 2600 ton zijn in aanbouw; hiervan werden op 24 Juli 1951 twee op stapel gezet en voor de derde werd op dezelfde dag te Caracas het contract getekend. Er zijn twee bataljons marine troepen. De dienst bij de marine duurt twee jaar.
Onder het ministerie van Oorlog en Marine ressorteren: de militaire school, de marineschool, de school voor de militaire luchtvaart, de infanterieschool, de onderofficiersschool, de school voor marinepersoneel, de school voor militaire muziekkorpsen en de school voor de burgerluchtvaart.
LUIT.-GEN. D. A. VAN HILTEN
Letterkunde.
Hoewel Humboldt bij zijn bezoek aan Caracas in het laatst van de koloniale tijd een gunstige indruk kreeg van het intellectuele peil der leidende kringen, stond toch Venezuela cultureel achter bij alle andere Spaanse koloniën in het nieuwe werelddeel. De Spanjaarden hadden er geen universiteit gesticht; het land bezat geen drukpers. Francisco Miranda voerde die in 1806 in, met het voornemen, deze als een wapen in de strijd tegen het moederland te gebruiken, en de eerste proeve van de kunst van twee buitenlandse daarvoor aangestelde typografen was het eerste nummer ener „Gaceta de Caracas”, dat als datum 24 Oct. 1806 draagt.
De eerste grote schrijvers, die het onafhankelijke Venezuela heeft voortgebracht, zijn eigenlijk niet tot de literatuur van dat land te rekenen. Andrés Bello, dichter en grammaticus, heeft bijna zijn gehele leven in Chili doorgebracht, Rafael Maria Barralt in Spanje, en eigenlijk dient hetzelfde gezegd van Fermin Toro (18071873), die als diplomaat zijn land in vele Europese hoofdsteden vertegenwoordigd heeft en slechts in perioden van politieke ongunst thuis zich aan de letterkunde wijdde. Hij schreef een reeks romantische gedichten vol erbarming voor de verdrukte Indiaanse bevolking die hij de verzamelnaam Hekatonfonia gaf. Bekend is ook zijn Silva a la zona tórrida (Silva aan de hete zone). De maatschappij van die dagen is interessant beschreven in het werk Las sociedades de Colombia (1828) van Simón Rodríguez, een der meesters van Bolivar. De romantiek deed in Venezuela haar intree met de komst als Spaans gezant in zijn oorspronkelijk vaderland van José Heriberto Garcia de Quevedo (1819-1871).
Hij was een enthousiast volgeling en zelfs medewerker van Zorrilla. Maar deze Quevedo, zelf volkomen opgegaan in het intellectuele leven van Spanje, kan niet tot de Venezolaanse literatuur gerekend worden. Evenmin Antonio Ros de Olano (1802-1887). Hij is in Caracas geboren, maar werd als kind door zijn ouders, die even conservatief en koningsgezind waren als die van Garcia de Quevedo, naar Spanje meegenomen, waar hij een niet onbelangrijke rol in de beweging der romantiek gespeeld heeft. Wèl zijn typisch Venezolaans de dichter José Antonio Maitin (1804-1874), wiens gedichten geïnspireerd werden door de tropische natuur, waarin hij leefde, en zijn tijdgenoot Abigail Lozano (1821-1866), dichter van vaderlandslievende verzen. In de letterkundige wereld van het Caracas der 19de eeuw werd de toon aangegeven door de drie gebroeders Calcaho, waarvan José Antonio de dichter was van romantische poëzie, Eduardo redenaar en Julio (1840-1919) criticus en romanschrijver, en tevens de auteur van een nog steeds geraadpleegde taalkundige studie El castellano en Venezuela (1897).
Het tropische Venezuela heeft hartstochtelijk, als de volksaard is, in romantiek gezwolgen. Bekende dichters uit deze periode zijn: Juan Vicente González (1808-1866), José Ramón Yepes (1822-1881) en Domingo Ramón Hernández (1829-1893). Vergeten we niet de zoetgevooisde dichter Cecilio Acosta (1831-1881) van wiens eloquente redevoeringen men genoten heeft. De 19de eeuw leverde een aanzienlijk aantal humoristische costumbristas, schrijvers van zedenschetsen. Noemen we Daniël Mendoza (1823-1867), Francisco de Salas Pérez (1836-?) en Pedro José Hernández. Een politiek satiricus van zeker formaat was Nicanor Bolet Peraza (1838-1906), die lang in ballingschap in de V.S. geleefd heeft en een tegenstander was van de tyrannieke president Antonio Guzman Blanco (1830-1899), die overigens als een beschermer der letterkunde beschouwd moet worden.
Vooral de epische poëzie, die Amerika, Bolivar en de Vrijheid bezong, vond in zijn tijd enthousiaste beoefening. Als haar patrones fungeerde de in 1869 in Caracas opgerichte Academia de Ciencias Sociales y de Bellas Artes. De befaamdste der dichters uit de tweede helft der 19de eeuw is Juan Antonio Pérez Bonalde (1846-1892), een navolger van Bécquer, vooral bekend om zijn Poema del Niagara, waarmede hij het gelijknamige gedicht van de Cubaan Heredia naar de kroon wilde steken. In de tweede helft der eeuw begon ook de romanliteratuur aan betekenis te winnen. José Maria Manrique en Eduardo Blanco vallen nog tot de romantiek te rekenen; ca 1880 breekt het realisme en kort daarop het naturalisme baan. Zola krijgt een enthousiaste volgeling in Tomés Michelena (1835-?), Bourget, met zijn psychologische romans, in José Gil Fortoul (1862-?).
Realistisch tot in de weergave der Venezolaanse omgangstaal is de roman Peonia van Manuel Romero Garcia (geb. 1865). Deze opent de criollobeweging, waarvan de voornaamste vertegenwoordigers Gonzalo Picón Febres (1860-1919) (zijn belangrijkste roman is El sargento Felipe, 1899), Manuel Diaz Rodriguez (1868-1927) (belangrijkste romans: Idolos rotos, 1901, en Sangre patricia, 1902) en Rufino Blanco Fombona (1874-1944) zijn.
Ook onze eeuw leverde romanciers van continentale betekenis, als de bitter satirische politicus en hoogleraar José Rafael Pocaterra (1890) (Cuentos grotescos, 1922, Política Feminista, 1913), de ook in Franse vertaling bekendgeworden Teresa de la Parra (eigenlijk Teresa Parra Sanojo) met haar romans Ifigenia (1924) en Las memorias de Mama Blanca (1929) en de ex-president Rómulo Gallegos. Als short-storyschrijvers vallen te noemen Luis Manuel Urbaneja Achelpohl (1872-1937), Julio Rosales (1885), Tulio Febrés Cordero (18601938), Julian Padrón (1910) en de ook als romancier op de voorgrond tredende Arturo Uslar Pietri (1906). Van de jongere lyrische dichters zijn te noemen: José Miguel Ferrer (1903, belangrijkste bundels: Cuarta dimensión, 1940, en Huésped en la eternidad, 1940), Jacinto Fombona Pachano (1901, belangrijkste bundels: Virajes, 1932, en Las torres desprevenidas, 1940), José Ramón Heredia (1900, belangrijkste bundels: Los espejos de más allá, 1938, Gong en el tiempo, 1941), R. Olivares Figueroa (1893, bundels: Suefio de arena, 1937, Suma poëtica 1942), Miguel Otero Silva (1908, 25 poemas, 1942), en Angel Miguel Queremel (bundels: Tablas, 1928, Santo y sena, 1938).
Het ministerie van Onderwijs verspreidt op grote schaal de goed geredigeerde „Revista Nacional de Cultura”, waarin letterkundige bijdragen staan, die in de hele Spaanse wereld de aandacht trekken. De grote pers in Caracas heeft wekelijks letterkundige bijvoegsels, waaraan literatoren uit de gehele Spaanssprekende wereld bijdragen.
PROF. MR DR J. A. VAN PRAAG
Lit.: D. F. Ratcliff, Venezuelan Prose Fiction (New York 1933); S. M. Waxman, A Bibliogr. of the Belles-Lettres of V. (Cambridge, Mass., 1933); Who is who in Latin-America.
Geschiedenis.
Vóór de komst van de blanken was Venezuela bevolkt door talrijke Caraïbische e.a. stammen, die aan maïs-, maniok- en cacaoteelt deden. De kust werd voor het eerst bezocht door Columbus tijdens zijn derde reis (1498), daarna in 1499 door Ojeda en Vespucci.
Bij het zien van paalwoningen van de inboorlingen op een lagune gaven zij het de naam Klein-Venetië (Venezuela). Kort daarna ontstonden de eerste Spaanse nederzettingen in de streek van Cumanó met het oog op de missionering en de parel visserij, maar zij hadden veel te lijden van Indiaanse overvallen. Karel V droeg in 1528 de exploitatie van Venezuela op aan het Augsburgse koopliedengeslacht Welser, bij wie hij in de schuld stond. Van hun bases aan de Golf van Maracaibo uit verkenden zij het binnenland, meestal vruchteloos zoekend naar edel metaal. Hun slechte behandeling van de inboorlingen was er mede oorzaak van dat in 1546 hun octrooi vervallen werd verklaard. Voortaan stond Venezuela, toen nog meestal het „Vasteland” genoemd (Tierra Firma, The Spanish Main), direct onder het gezag van de Kroon.
In de volgende jaren maakte de kolonisatie voortgang. O.m. werd Caracas in 1567 gesticht. Voor de ontginning van de goudmijnen werden, sedert het midden van de 16de eeuw, negerslaven ingevoerd. Eerst in de 18de eeuw werd op grote schaal met de cultuur van koffie, cacao, indigo enz. begonnen. De ontwikkeling daarvan werd gehinderd door het stelsel van monopolie dat de handel met het moederland en den vreemde beheerste. Dit verwekte allengs grote ontevredenheid onder de bevolking die, ca 1800, op 700800 000 zielen geraamd werd.
Venezuela werd in 1731 een kapitein-generaalschap. De hoofdplaats Caracas bezat sedert 1721 een universiteit.
De Amerikaanse Vrijheidsoorlog en de Franse Omwenteling verhoogden de gisting in Venezuela. Pogingen tot opstand in 1797 en 1806 mislukten, maar toen Jozef Bonaparte in 1810 de Spaanse troon besteeg, weigerde het stadsbestuur van Caracas hem trouw. Andere steden sloten zich bij die houding aan, en in 1811 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. De Spanjaarden konden het volgend jaar hun bewind herstellen; Bolivar, die nu de leiding van de vrijheidsbeweging nam, riep een tweede maal de republiek uit in 1813, maar moest einde 1814 weer vluchten. Hij bleef de Spanjaarden met wisselende kansen bestoken en bracht hun eindelijk in 1821 een verpletterende nederlaag toe bij Carabobo, waarmede hun macht voorgoed ineenstortte. Het duurde echter tot 1845 voordat Spanje de onafhankelijkheid van Venezuela erkende.
Naar Bolivar's plan werd Venezuela bij het door hem insgelijks bevrijde Nieuw-Granada gevoegd. De nieuwe staat nam de naam aan van Colombia. Na enige jaren echter deden zich in Venezuela tendenties voor om zich af te scheiden, en in 1829 verklaarde Venezuela zich opnieuw onafhankelijk onder de leiding van Bolivar's vroegere luitenant José Antonio Paez. Deze bleef het land tot 1848, rechtstreeks of indirect, regeren. Daarna waren de gebroeders Monagas tot 1858 beurtelings aan het bewind; zij hieven in 1854 de slavernij op, maar hun eigenwillig bestuur verwekte een federalistische reactie, waarin men verweer zocht tegen machtsmisbruik van het staatshoofd. Na hun val zegevierde deze stroming ten koste van vijf jaar wanordelijkheden, en in 1864 werd Venezuela door een nieuwe Grondwet in een statenbond veranderd.
Dit bracht echter het land hoegenaamd geen rust, daar aldoor opstanden uitbraken, soms van politici die het bewind zochten te bemachtigen, een enkele maal van provincies die volledige zelfstandigheid nastreefden. De orde werd slechts hersteld door de krachtige en weldoende dictatuur van Antonio Guzmán Blanco die het land van 1870 tot 1888, een tijdlang door tussenpersonen, bestuurde. Hij trachtte o.m. verplicht en kosteloos onderwijs in te richten, wat hem in een zwaar conflict wikkelde met de Kerk, en liet de eerste spoorweg aanleggen, maar geraakte in strijd met Nederland waarvan hij de kustvaart op Venezolaanse havens belemmerde, en met Engeland, n.a.v. een grensgeschil betreffende Guyana. Dit laatste dreigde zelfs tot een oorlog te leiden: dit werd door bemiddeling van de V.S. voorkomen.
Na de val van Blanco brak een nieuwe periode van anarchie aan, waaraan de dictatuur van Cipriano Castro (1899-1908) een einde maakte. Deze trad op tegen de buitenlandse ondernemingen die in Venezuela werkten. Duitsland, Engeland en Italië blokkeerden daarom de kust totdat hij er in toestemde schadevergoeding te betalen. Nieuwe moeilijkheden braken uit in 1906 met Frankrijk, wegens smaad aan de gezant van dit land aangedaan, met België en de V.S., omdat de rente niet betaald werd op aldaar opgenomen leningen, in 1907, eindelijk in 1908 met Nederland, opnieuw om wille van de kustvaart, en omdat Castro de overheden op Curaçao beschuldigde de daarheen gevluchte tegenstanders van zijn bewind te ondersteunen. Nederlandse oorlogsbodems gingen tot een nieuwe blokkade over en maakten zich meester van een deel van de Venezolaanse vloot, waarop Castro het land verliet. Hij werd als dictator opgevolgd door Juan Vicente Gomez (1908-’35).
Nu werd een verzoenende houding t.o. het buitenland aangenomen en gehandhaafd. Venezuela kende rustiger toestanden en daarmede herstel. De ontginning van de petroleum, die aan de vooravond van Wereldoorlog I begon, bracht zelfs voor het eerst, en meteen aanzienlijke, welvaart. Met de verhoogde inkomsten die daaruit getrokken werden stelde Gomez orde op de staatsfinanciën en betaalde niet alleen regelmatig de rente, maar zelfs de hele staatsschuld terug. Dit schiep gunstige voorwaarden voor het beleggen van vreemd kapitaal, wat de economische ontwikkeling verder ten goede kwam. Tevens vaardigde Gomez een vrij vooruitstrevende sociale wetgeving uit, liet nuttige openbare werken uitvoeren, enz.
Gomez’ bestuur was hardhandig en, ondanks de voordelen die het bracht, bij velen impopulair; hem werd ook grote baatzucht ten laste gelegd. Toen hij in 1935 stierf, dreigde de misnoegdheid tot revolutie te leiden.
Zijn opvolger, door het ministerie benoemd, gen. Lopez Contreras, wierp enige ballast uit door de politieke gevangenen in vrijheid te stellen en de meest gecompromitteerde medewerkers van Gomez te laten fusilleren of althans af te zetten. Hij herstelde enigermate het parlementaire stelsel, vaardigde een nieuwe Grondwet uit en bouwde de sociale wetgeving verder op, mede om het gras voor de voeten van de Communisten e.a. radicalen weg te maaien. Verscheidene linkse bewegingen bleven verboden. In 1941 werd Lopez opgevolgd door gen. Medina Angarita die door beroep op Amerikaanse concerns de industrialisatie bevorderde en verder de politieke vrijheden herstelde.
Hij werd in 1945 door een revolutie verjaagd, waarna de radicalen van de Acción democratica, waarachter ook de Communisten schuilgingen, het hoogste ambt aan hun candidaten, respectievelijk Bétancourt (1945-’47) en Rómulo Gallegos, opdroegen. De maatregelen van het nieuwe bewind tegen de grote vermogens en tot beperking van de economische vrijheid brachten onder hun tegenstanders een steeds heviger politieke agitatie teweeg die in Nov. 1948 tot een nieuwe militaire revolutie leidde. Een junta o. l. v. Delgado Chalbaud nam na de vlucht van Gallegos het bestuur in handen en heeft het sindsdien, ondanks de in 1950 op haar president bedreven moord, behouden. Zij trad streng op tegen de radicalen en verbrak de diplomatieke betrekkingen met Moskou en met Praag. Na. op 30 Nov. 1952 gehouden „verkiezingen”, die de F.E.I. (onafhankelijk verkiezingsfront), de partij van de militaire junta, een grote meerderheid gaf, werd Marcos Pérez Jiménez, de „sterke man” van Venezuela, president (beëdigd in Jan. 1953). Hij vormde een regering van 13 man, waarin hijzelf de sleutelpost (het ministerie van Defensie) bezette.
PROF. DR J. A. VAN HOUTTE
Lit.: C. Pereyra, Historia de la América espanola, dl VI (Madrid 1925); J. Humbert, Les origines vénézuéliennes (Paris 1905) ; Idem, Histoire de la Colombie et du Vénézuéla des origines jusqu’à nos jours (Paris 1921) ; G. Fortoul, Historia constitucional de V. (Berlin 1907-’09, 2 dln); G. Guinan, Historia contemporânea de V. (Caracas 1909-25, 15 dln) ; K. Haebler, Die überseeischen Untemehmungen der Welser (Leipzig 1903) ; R.
Stammler, Die Welser in V., I528-’56 (München 1928); P. M. Arcaya, The Gomez Regime in V. and its Background (New York 1936) ; M. Walters, A History of the Church inV. (North Carolina 1933); E. Fergusson, V. (New York 1939); N. Roosevelt, V.’s Place in the Sim (New York 1940) ; L.
Alvarado, Datos etnogrâficos de V. (Caracas 1945); G. Lafond, V. (Paris 1948).
Nederland-Venezuela.
Beide landen hebben bij elkanders regering een vaste diplomatieke vertegenwoordiger in de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Nederland heeft consulaten te Caracas, Cumanâ, El Cardón, La Guayra, Maracaibo, Puerto Cabello en Puerto La Cruz, vice-consulaten te Carúpano, Ciudad Bolívar, Coro en Pampatar en een consulair agent te Tucacas. Venezuela heeft een consulaat-generaal te Amsterdam.
Lit.: K. H. Corporal, De internationaal-rechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en Venezuela. 1816-1920 (Leiden 1920).