of Orde van St Clara, ook eertijds Orde der Arme Dames geheten, is de Tweede Orde, door St Franciscus (met de H. Clara) gesticht.
Vermoedelijk hebben twee onderscheiden bewegingen tot het vroegst ontluiken van dit instituut meegewerkt: de ene voortvloeiend uit het persoonlijk voorbeeld van Clara en de rechtstreekse invloed van Franciscus; de andere nauw samenhangend met de oudere en algemenere drang naar nieuwe monastieke vormen (algehele kuisheid, uiterste armoede, boete en strengere afzondering); een drang die ook reeds, onafhankelijk van het opkomend Franciscanisme, in Midden-Italië, inz. in Toscane, was binnengedrongen. Tot de eerste beweging behoort het groepje religieuze vrouwen dat zich met Clara bij het St-Damiaankerkje te Assisi had gevestigd (1212): in de eerste jaren leefden zij daar volgens een korte formula vitae, die St Franciscus voor haar had opgesteld, terwijl zij in 1215/T6 van Innocentius III de vergunning kregen om haar leven van volstrekte armoede voort te zetten. Tot de tweede beweging zou dienen teruggebracht een reeks van „kloosterachtige” vrouwengroeperingen uit de adelstand of uit de gegoede burgerij in Midden-Italië, van welke er althans enkele al vóór 1216, nog buiten de Franciscaanse invloedssfeer, blijken ontstaan te zijn. Haar organisatie overigens, zowel als de regel die zij ontvingen, zijn het werk geweest van kardinaal Hugolinus (de latere Gregorius IX), sinds 1218 en volgende.
Tot dat tijdstip waren al die groepen — die van Clara te Assisi inbegrepen — weinig of niet onderscheiden van de vele „begijnachtige” gemeenschappen die zich toenmaals in West-Europa vertoonden. Zij leefden naar de trant van samenwonende reclusen in oneigenlijke zin, volgden een kloosterprogram dat nog niet door een kerkelijk bekrachtigde regel was bevestigd, noch, zoals het hoorde, aan een officieel erkende Orde was vastgehecht. Doch in I218/’19 werd haar door Honorius III en onder het beleid van Hugolinus een regel bezorgd (Hugolino-regel: theoretisch op Benedictijnse grondslag; in werkelijkheid, wegens de velerlei fundamentele wijzigingen, met dominerend Franciscaans karakter). Mèt en dóór het Ordesgenootschap der Minderbroeders, waarmede al die vrouwengemeenschappen, ook die van (vermoedelijk) niet-Franciscaanse oorsprong, sterke analogie vertoonden, kreeg de Clarissenorde haar innerlijke eenheid.
Dat duurde tot ca 1228, wanneer zich twee strekkingen i.z. armoedebeoefening, een uiterste en een gematigde, aftekenden. Door een nieuwe, verzachtende regel (1247), die echter nooit algemeen aanvaard is geweest, wilde Innocentius IV de bedreigde eenheid herstellen. Doch de strengere richting wist zich te handhaven en triomfeerde in de Regel van St Clara, door haar zelf opgesteld en nog kort vóór haar dood (1253) pauselijk goedgekeurd. Daardoor vermocht Clara het grote „voorrecht der volledige armoede”, zoals Franciscus het haar ingeprent had, althans voor haar Zusters bij het St-Damiaankerkje te behouden.
Later ontstond nog een vierde regel onder Urbanus IV (1263), met verzachtende strekking en met vergunning van gematigd bezit: hij is de meest gevolgde (Urbanisten). Daarnaast kwam de regel van de Zalige Isabella, zuster van Lodewijk IX van Frankrijk, door Alexander IV in 1259 bekrachtigd en tamelijk overeenstemmend met die van Urbanus. Niet zeer verspreid, ook in Frankrijk niet. Tegenover de Cl.-Urbanisten staan, ook nog heden ten dage, de Cl.-Coletienen.
Zij gaan terug op de door St Coleta (gest. 1447) ingevoerde hervorming, waardoor weer de gestrengheid van de eerste regel werd ingescherpt. Ten slotte dient melding gemaakt van de niet minder bloeiende tak der Capucinessen-Clarissen (met statuten en kledij in navolgingvan de Capucijnen), in 1538 te Napels gesticht door Laurentia Longo.De Clarissen leiden een leven van strenge boete en armoede en wijden zich hoofdzakelijk aan het beschouwend leven, dat met handwerk wordt afgewisseld.