Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Nicolaas van WIJK

betekenis & definitie

Nederlands slavist (Stad Delden 4 Oct. 1880 - Leiden 25 Mrt 1941), studeerde van 1898-1902 Nederlandse letteren te Amsterdam, maakte daarna een studiereis naar Leipzig en Moskou, was vervolgens leraar te Arnhem en Goes, werd in 1907 onderbibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage en in 1913 hoogleraar in de Baltische en Slavische talen te Leiden. Als slavist leverde hij talloze bijdragen tot de historische grammatica der Slavische talen, het Oudkerkslavisch en de geschiedenis van de oudste teksten.

Ook als theoretisch linguist heeft hij belangrijk werk gedaan. Toen de structurele taalwetenschap opkwam (de zgn. School van Praag), sloot hij zich, na zorgvuldig het voor en tegen te hebben afgewogen, bij deze stroming aan en werd een der vooraanstaande aanhangers van de nieuwe richting in Nederland.Theoretisch nam hij' een gematigd standpunt in, maar hij ging vóór bij het toepassen van de nieuwe ideeën in de practijk van het taalhistorisch onderzoek, waarbij hij streefde naar een synthese tussen de vergelijkende indogermanistiek en het structuralisme. Hij schroomde hierbij bijv. niet zijn door lange studie verworven inzichten op het gebied van de Slavische accentleer aan de hand van de phonologie te corrigeren. Hij heeft zich bijzonder geïnteresseerd voor de internationale intellectuele betrekkingen, vooral als voorzitter van de Nederlandse Commissie voor Intellectuele Samenwerking.

Bibl.: Der nominale Genetiv Singular im Indogermanischen in seinem Verhältnis zum Nominativ, diss. (1902); De Nederlandse taal (1906); Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandse taal (2de dr. 1912); Altpreussische Studien (1918); Hoofdmomenten der Russische letterkunde (1919); Die baltischen und slavischen Akzent- und Intonationssysteme (1923); Geschiedenis der Russische letterkunde (1926); Cechoslovakije (1931); Geschichte der altkirchenslavischen Sprache (dl I, 1931); Studien zu den altkirchenslav. Paterika (1931); Les langues slaves, de 1’unité ä la pluralité (i937); Phonologie (1939).

Lit.: F. B. J.Kuiper, in: Versl. en Meded. v. d. Mij Ned. Letterkunde te Leiden (1942-’43).

< >