Hervormd godgeleerde (Grijpskerk 11 Apr. 1886 - Utrecht 16 Dec. 1942), studeerde te Groningen en promoveerde aldaar in 1913. In hetzelfde jaar werd hij predikant te Garrelsweer, stond vervolgens te Uithuizermeeden, Vlissingen en ‘s-Gravenhage; werd hoogleraar in de Semietische talen te Groningen in 1928, te Utrecht in het O.T. en het Hebreeuws 1936.
Theologisch van mild orthodoxe richting, was hij grondig maar gematigd-critisch in de beoefening van de wetenschap, waardoor hij zeer opbouwend gewerkt heeft. In 1916 werd hij medewerker van P. Thomsen aan de uitgave „Die Palästina-Literatur”.Bibi.: Die Altäre des Salomonischen Tempelhofes (1924); De Palestijnsche achtergrond van den Pentateuch (Rede, 1928); Jozua (Teksten Uitleg, 1931); Is bet O.T. verouderd? (1933); Samuel (Tekst en Uitleg, 1934); II Samuel (id., 1935); Een Pelgrimage naar den Sinai (door Magister Thietmar) Anno 1217. (Uitg.) door Joh. de Groot en G. S. Overdiep (1936).